Mijn eerste kattenliefde was Beer.
Op een dag zag ik een rode kat door onze tuin zag lopen. Dat was de eerste keer dat me een kat echt opviel. Ik was toen namelijk nogal bang voor katten, en vond ze ook niet leuk (dacht ik). Ik was honden gewend.
Ik maakte een klikgeluidje met mijn tong in de richting van de rode kat en hij kwam aanlopen. Ik durfde hem niet te aaien (want ik verwachtte dat hij meteen zou gaan krabben…) dus ik praatte tegen hem. Hij luisterde en bleef een tijdje in de tuin zitten.
De volgende dag kwam hij weer. Ik zat te lezen op een stoel, en hij ging voor me op de tegels liggen. Na een tijdje draaide hij zich op zijn rug en viel zo in slaap.
Ik was meteen helemaal weg van hem. Of haar? Dat wist ik niet.
Tuinvriend
Vanaf die dag kwam de kat vaker. Ik aaide hem nooit, maar speelde met hem. Met takjes en lege slakkenhuisjes en van alles wat in de tuin lag. Hij was mijn tuinvriend.
Hij kwam ook bij onze oude buren. Die voerden alle katten in de buurt. “Roodje” zoals ze hem noemden, kwam elke dag wat brokjes halen. Maar waar hij woonde wisten zij niet, en wij ook niet.
Ineens bleef de kat dagenlang weg. Ik was meteen in paniek, want ik voelde dat het niet klopte. Er was iets mis. Maar ja, wat kon ik doen?
Nadat hij twee dagen niet langs was geweest hing er op alle voordeuren in de straat een pamfletje. Pino van het restaurant om de hoek werd vermist. Met een foto van Roodje erbij.
Na een dag of vijf stond Pino ineens weer bij ons voor de achterdeur! Hij stond echt te springen en te dribbelen van enthousiasme en ik liet hem voor het eerst binnen. In de woonkamer ging hij meteen over de vloer liggen rollen van blijdschap.
Waarschijnlijk had hij ergens in een schuurtje opgesloten gezeten. Hij stonk vreselijk, naar kattenpies en stof en schimmel.
Hij bleek al bij de buurvrouw te zijn geweest en had daar zijn buikje rond gegeten.
Ik ben meteen naar het restaurant geweest, om te vertellen dat hij terecht was.
Hij was daar nog niet geweest. Maar nu wisten ze dat hij veilig en gezond was.
Met Pop
In de tussentijd was Pop bij ons komen wonen. Mijn tweede grote liefde. Al onze katten zijn mijn grote liefdes, trouwens. En ik heb ze allemaal even lief.
Maar goed, we hadden dus een kattenluikje.
Pop en Pino waren dikke vrienden, vanaf het begin. De eerste keer dat Pop Pino in de tuin zag viel zijn bekkie wijdopen. Van verbazing of van bewondering? Hoe dan ook liep hij Pino meteen achterna, en liet hem niet meer met rust als hij hier in de tuin was
Pino kwam bijna elke nacht naar binnen, om op onze bank te slapen.
Het restaurant ging om elf uur in de avond dicht, en meestal zagen we hem dan zo rond half twaalf verschijnen. De hele nacht sliep hij op de bank, vaak samen met Pop.
Rond drie uur in de middag vertrok hij weer richting restaurant, dat dan open ging.
Pino wilde liever niet geaaid worden. Hij deed niks als je het probeerde, maar het was duidelijk dat hij er niks aan vond. Een aai over zijn kop vond hij prima, maar meer hoefde niet. Als je dat toch deed ging hij een soort van kwaken. MRAAK MRAAK MRAAK, steeds harder en steeds bozer. Hilarisch om te horen.
Soms zeiden we voor de grap “ Zullen we je eens aaien?!” terwijl we op hem afliepen met een uitgestoken hand. Dan dribbelde hij al kwakend snel voor ons weg.
Daarom lieten we hem zoveel mogelijk met rust, maar we praatten altijd wel tegen hem.
Ik had inmiddels bij het restaurant gezegd dat als het ooit zo uitkwam, wij Pino heel graag erbij wilden hebben. Dat hij en Pop dol op elkaar waren, en dat Pino vaak bij ons langs kwam.
Maar om eerlijk te zijn WIST ik gewoon dat Pino bij mij hoorde. Dat hij ooit bij ons zou komen. Dat kon gewoon niet anders. Daar heb ik altijd op vertrouwd.
Grote Beer
Maanden gingen zo voorbij. Tot Pino ineens ‘s nachts bij ons in bed klom, en helemaal tegen ons aankroop.
We waren helemaal in paniek. Waarom gedroeg hij zich zo vreemd? Waarom wilde hij ineens steeds bij ons zijn? Was dit zijn manier van afscheid nemen?
Toen ik de vrouw van het restaurant sprak zei ze dat Pino niet meer naar binnen mocht komen. Er waren klachten geweest van klanten, dat er een kat in het restaurant was.
Dus mocht hij van de ene op de andere dag ineens niet meer de ruimte in waar hij al jaren woonde. Terwijl hij zijn mensen (…) gewoon zag lopen!
Logisch dat hij zo aanhankelijk was naar ons, hij voelde zich in de steek gelaten en zocht steun.
Nog een paar maanden later ging het restaurant dicht, en werden wij op de laatste (!!) avond opgebeld dat we Pino konden ophalen.
Ik moet er niet aan denken dat we niet thuis waren geweest, op dat we op vakantie waren…
Na een moeilijke start, waarin hij ziek werd van verdriet omdat zijn vorige mensen weg waren, en ik hem met de hand brokje voor brokje heb moeten voeren, vond hij rust bij ons. Hij leerde knuffelen, durfde te spelen en zorgde voor zijn onbesuisde broertje Pop. Hij en Pop zetten het huis op stelten, voordat Mol erbij kwam. Want zoals ik vorige keer vertelde, mocht er toen niet veel meer, haha!
Ze klonken soms als een kudde olifanten, die twee. Elke dag stoeiden ze samen, gingen samen op stap en sliepen samen op de bank of op bed. Ze gingen op ontdekkingsreis naar leegstaande schuurtjes, renovatiepanden en nog veel meer dat wij (gelukkig!) niet wisten. Anders hadden we geen oog dicht gedaan.
Verliefd
Wij hebben gelukkig nog jaren mogen genieten van een geweldige, slimme, zachtaardige, levenswijze rode kater. De ultieme rode kater.
Zo’n kat heet geen Pino. Zo’n kat heet Grote Beer.
Onze Grote Beer.
Ik ben benieuwd naar de verhalen van anderen, hoe je voor het eerst “verliefd” werd op een kat. En of je katten altijd al leuk vond, of juist niet.
Mevrouw Kever