Alle berichten van mevrouw Bert

Bert gaat op stofzuig-les (5)

Hoe rustig en gezellig het huiselijk leven van Bert en mij ook was, af en toe kwamen er toch moeilijkheden, kleine en grote. Ik leerde om te gaan met de nachten waarin Bert plotseling op bed sprong, daar in slaap viel en hard snurkte om er onverwacht op te houden. Maar er was ook een groter probleem ontstaan en daarvoor moest er iets gebeuren, wist ik.

Gevoelig

Bert had angstklachten, dat betekende snel en lang bang, en daarna tijd nodig om weer een nieuw evenwicht te vinden. Ik was daar bezorgd over. Hij nam wel Bach Rescue Remedy, maar gevoelig bleef hij voor alles dat onverwacht was. Ook geluiden.
Al in de eerste weken had ik ontdekt dat de stofzuiger hem grote angst aanjoeg.
De oplossing was eenvoudig, vond ik. Dan stofzuig ik toch niet. Geheel in de stijl van een jaren ’50 huisvrouw schuierde ik het tapijt. Ja, dat kostte tijd. Maar het was vrijwel geruisloos en ik had de indruk dat Bert het ook gezellig vond, gezien het toezicht dat hij al snel uitoefende.

Stof

Schuieren bleek evenwel niet mijn sterkste huishoudelijke kwaliteit te zijn. Geleidelijk begon ik steeds meer te niezen. Dan keek Bert verstoord op.
Nu leef ik in een huis vol oude boeken dus een stofje hier of daar, dat verdroeg ik best. Alleen de opbouw van stof in het tapijt, dat werd te veel.
Het raam wat vaker openzetten, hielp niet.

Online verdiepte ik me in modellen stofzuigers die en stil waren en voorzien van een allergiefilter, en niet te duur en ook leuk om naar te kijken.
Het bleek dat Bert reden had om bang te zijn voor mijn huidige model, dat was een soort fabrieksstofzuiger. Die bracht ik naar de schuur.

Doos

Toen de grote doos met inhoud arriveerde, ging Bert op stofzuigerles. De eerste dag wennen aan de doos. Snoepje erop: positieve associatie.
Tweede dag, het apparaat uit de doos. Bert vond het griezelig. Maar de snoepjes deden weer hun werk. Derde dag, ermee bewegen en zo ging het geleidelijk verder, tot ik de laatste stap durfde te zetten: stofzuigen. Bert was ook in de huiskamer. Hoe zou dit gaan?
Ik was bang dat hij bang zou zijn en wat dan, welke stofzuiger kon dan wel, of moest ik speciaal-borstels komen voor het schuieren, en waar dan, ik piekerde op crediet.

Bert verrastte me.
Tijdens het stofzuigen vertoonde hij nauwelijks angst. Wel keek hij afkeurend naar mij, dat ik zoiets stoms deed als stofzuigen. Ik geloof nog steeds, dat ik hem daarom even tegenviel. Maar in de loop der tijd vergaf hij het me, misschien ook omdat ik minder nieste, wat hij bepaald hinderlijk had gevonden, zo’n abrupt geluid uit mij. Maar ook dat had hij me  elke keer weer vergeven, omdat Bert nu eenmaal een vergevingsgezinde katerman was.
Na de stofzuigerlessen was het huiselijk leven weer wat gewoner geworden, voor ons alletwee.  Al schuierde ik soms nog, voor de gezelligheid, Bert stelde zoiets op prijs, dat wist ik zeker.

Hoe ik leerde wat nabijheid was (4)

Bert en ik hadden het steeds gezelliger samen, maar dat ging niet vanzelf. We moesten alletwee leren wat wel en niet kon en wat de ander wel en niet wilde.
Dat kostte tijd. En aandacht. Van beide kanten.

Op schoot

Het moeilijkste voor mij was dat Bert niet op schoot wilde. Ik was het zo anders gewend. Voor Bert had ik zo’n zestien jaar met Tim gewoond, een kleine rode kater die het heerlijk vond om op me te hangen. Ik zat dan op de bank en Tim strekte zich uit op mijn schoot en viel in slaap. Ik ging op de bank liggen en Tim drapeerde zich ontspannen op mijn buik, waarna ik mijn handen om hem vouwde en luisterde naar zijn zachte snurken. Ik hoefde maar even op de bank te wijzen, of Tim was er klaar voor. Dat was het echte samenzijn, dacht ik, elkaars lichaam voelen, tegelijkertijd ademhalen, de tijd die stil stond.

Nabijheid

Dus toen Bert kwam, verwachtte ik dit samenzijn voort te kunnen zetten, alleen nu met Bert. Hij zag dat anders. Hij wilde niet op me liggen. Hij wilde evenmin op schoot. Ik bood mezelf aan met vriendelijke en uitnodigende woorden, ik legde snacks op mijn buik, ik legde uit waarom ik het wilde en Bert zag het aan en wilde nog altijd niet.
Toen mijn zusje op bezoek kwam, wilde hij wel bij haar op schoot. Dat stak me, ik voelde me afgewezen.
Bert had een ander idee van samenzijn met mij. Dat was nabijheid.
Pas toen ik mijn eigen idee opgaf, kon ik het zijne aanvaarden.

Als ik op de bank zat, dan kwam Bert naast me liggen. Niet op me. Naast me. En ik zag het: hij kon overal in dit huis liggen en hangen, maar hij wilde op de plaats naast me zijn. Dat was nabijheid.
Als ik dan op de bank ging liggen, kwam Bert op de leuning liggen om vanaf die positie mij rustig te bekijken. Soms deed hij daar een dutje. Ik begreep het: ook dit was nabijheid.
In zijn oudere jaren kwam er het matje bij. Hij lag op het matje en ik erachter. Nabijheid. Ik leerde daarin ook een emotionele intimiteit te ervaren door rustig te blijven, zijn dichtbije warme lichaam te ervaren en te voelen: dit wil hij, nabij me zijn.
Ik werd er gelukkig mee.

Tim

En ik besefte ook welke fout ik had gemaakt. Het leven met Tim was anders geweest, omdat Tim een andere persoon was. En met Tim had ik destijds ook verwacht iets van het leven voort te zetten dat ik met de kater Amore had, wat evenmin was gelukt. Misschien komt dat hierdoor, dat een katerman zo in mijn hart gaat zitten, dat hij de norm wordt van het gewone, het vanzelfsprekende, of er geen andere manieren bestaan dan wat hij en ik hebben.
Iets ervan ervaar ik nu met Ollie, die weer zo anders is dan Bert. Ik probeer te kijken wat hij kan, wat hij wil, wat hij wel te bieden heeft, ook al verlang ik ernaar om samen met hem op een matje te liggen, nabij elkaar.

Op de teevee (3)

Bert en ik moesten wennen aan elkaar, en ook dat de een soms iets wilde wat de ander niet uitkwam en andersom. Zo wilde Bert graag ’s nachts knuffelen en ik slapen, en overdag wilde ik graag aan mijn werktafel zitten en dan wilde Bert juist liever spelen. Ik gaf het meeste toe, wat zijn wensenpakket meteen groter maakte.

Wennen

Geleidelijk ontwikkelde zich iets van balans.
Bert ontdekte dat hij ook alleen kon spelen, vooral met een muis die alle kanten op sprong als hij ertegen sloeg. Aan de krabpaal hangen vond hij ook leuk.
Ik leerde dat even wakker worden om half vier ’s nachts helemaal niet zo erg is als er een katehoofd zachtjes Miauw? vraagt, gewenning deed veel en daarna sliep ik weer door.
Wat me opviel, wat dat we konden overleggen.
In de eerste tijd van het samen wonen werkte ik aan mijn boek over Tim, de kater die voor Bert bij me woonde en dat bracht me vaak in tranen. Dat had ook met schuldgevoel te maken, want ik was niet in staat geweest Tim in leven te houden, dat gevoel bleef buiten de logica van zijn acute nierinstorting en echt niets tegen te doen, de dierenarts had het nog zo gezegd.
Ik huilde bij voorkeur buitenshuis, dat leek me eerlijker tegenover Bert. Maar ik had thuiskomend behoefte aan troost. Dat vroeg ik aan Bert en dan liet hij zich langer aaien.
“Bertje, kom je bij me? Ik verlang zo naar wat liefde van jou.”
Hij kwam en gaf zelfs kopjes.

Zelfvertrouwen

Geleidelijk durfde Bert meer. Hij werd emotioneel zelfstandiger, misschien ook omdat hij altijd won van het lintje: BAM, poot erop. En muis-onder-de-lap kon hij ook goed. Hij rende ook door het huis tussen de sessies door.
Maar ik zag ook nog steeds die onzekere kater. Hij durfde het meeste als ik erbij was, of wanneer ik zei dat het echt helemaal in orde was, en dat hij het uitstekend deed allemaal. Die bevestiging was nodig. Zijn batterijtje zelfvertrouwen was nauwelijks gevuld en snel leeg. Moest ik overdag weg, dan werd het inhalen met spelen en bemoediging.
Hij vond het moeilijk als ik twee keer achter elkaar het huis uit ging, dus dat deed ik niet meer. Ik kocht twee grote boodschappentassen en sjouwde wat meer.
Ik voelde me beschermend over hem. Hij ook over mij. Moest ik ’s nachts huilen om Tim, dan kwam hij even naar mijn gezicht kijken, en zich aanbieden voor een knuffel. ’s Morgens stonden we dan voor de trap naar de huiskamer samen te aarzelen:
“Wil jij eerst?:
“Dan ga ik hoor.”
“Goed, ga jij maar eerst.”
Beneden weer aaien. Bemoediging, dat hij er echt mocht zijn zoals hij was.

Teevee

In 2017 verscheen het boek waaraan ik werkte.  Van Tim naar Bertje trok de aandacht. Er kwamen interviews, op de boekpresentatie verschenen veel huilende vrouwen, diep in de rouw en het televisieprogramma Hart van Nederland meldde zich.
Dat leek me wel wat, alleen: ze wilden Bert filmen. In huis. Het betekende een cameraman over de vloer met alle technische toestanden van dien. Van al die toestanden werd ik plaatsvervangend bang. Een vreemde man, hoe moest dat. Maar ja, het boek. Tim. En Bert had het al aangekondigd op zijn Facebookpagina.
De cameraman kreeg instructies van zacht praten en voorzichtig bewegen en ik nam de gok.

En toen kwam de verrassing. Bert ontpopte zich als een filmster.
De cameraman wilde dat Bert op hem af liep.
Bert  wandelde ontspannen.
Bert liet zich aaien.
Bert deed een close up.
Bert poseerde met de cameraman.
Bert bleef ontspannen.
Ik niet.

Ik dacht wat gebeurt hier, waar is die onzekere kater die ik ken, zou Bert dit vaker willen.

Beroemd

Nadien duurde het nog weken eer het onderwerp in de uitzending kwam. Uitstel volgde op uitstel, en vrienden van Bert gingen ook Hart van Nederland mailen. En toen kwam het, de avondeditie van 12 juni 2017. Het zit nergens in een archief, ik zou het graag nog eens zien. Maar de herinnering blijft, hoe Bert een filmster bleek te zijn, en van de ene dag op de andere een beroemde kater werd, en daardoor me aan het denken zette, want vermoedelijk zat er nog iets anders dan onzekerheid in deze katerman.

En elke dag speelden we muis-onder-de-lap (2)

In de taxi van het asiel naar huis stelde ik me het nieuwe samenwonen met deze jonge kater Bert  heerlijk voor. We zouden elkaar goed begrijpen, elke dag knuffelen en ruimte laten om katerdingen te doen en mensendingen te doen, en dat ging dan vanzelf, zo zou het gaan, ik wist het zeker.

Realiteit

De realiteit was anders. Het begon er al mee dat ik Bert misprijzend in zijn bak zag kijken. Daar lag iets in dat hem niet aanstond. Hij keek naar mij, dan in zijn bak, dan naar mij.
Ik belde het asiel en hoorde dat hij houtkorrels gewend was. Twee uur later kon Bert naar genoegen van zijn bak gebruik maken.
Het was iets kleins misschien, maar het maakte wel meteen duidelijk dat we elkaar nog moesten leren kennen. Hoe we waren. Hoe we samen waren. Of dat lukte.
Hij keek naar mij om te zien hoe doet ze. En zo keek ik naar hem. Ik hield een logboek bij zodat ik mijn indrukken bij elkaar hield. Op 4 juni 2015, de dag na aankomst, schreef ik na een sombere vaststelling: “nog niet geknuffeld” het volgende:

2020uur sprong op schoot na lang lief praten van mij, schrok ervan en sprong meteen weg om op het tapijt te gaan liggen. Ik mocht erbij. Bert doet dus aan nabijheid.
2045uur zit op de bank nu op kussen en daaronder fleecedeken. Kijkt rond en ziet eruit of hij alles overdenkt.
2103uur gaat nu beetje liggen in slaaphouding.
De vooruitgang is: een fijn plekje op de bank en lang beneden.
2112uur wast zich

Spelen

Dag in, dag uit noteerde ik wat er gebeurde. Zo weet ik dat we al in de eerste week met spelen begonnen. Op zijn asielboekje stond immers ‘Erg onzeker’. Daarom dacht ik, hij heeft zekerheid en vertrouwen nodig, door de gang van zaken te kennen, door te weten waar hij op kan rekenen, door mij te leren kennen en door te ervaren dat hij ook wat te zeggen heeft: grenzen en wensen. En ook om te leren hoe we kunnen aaien. Dat ging niet vanzelf. Hij wilde het wel en dan weer niet, ik wilde het graag en als hij zijn kop wegdraaide, voelde ik me afgewezen. Ik dacht, hij vindt me niet aardig.

Muis

Bij het lintje kwam een ander spelletje en dat was muis onder de lap. Men neme een muis aan een lang lint, die op het tapijt leggen. Dan daarover een laken, of een deel ervn, vrij strak draperen, zodat de muis onder die lap een kleine bult is.
“Wacht even Bert.”
Kater aan de ene zijde.
Vrouw aan de andere zijde.
“We beginnen.”
Dan bewoog ik de muis langzaam. Bert spande zijn spieren. Weer bewegen. Bert sprong, frommelde de lap tussen zijn poten, rolde ermee en lag dan na te hijgen.
“Je hebt gewonnen!”
Tweede ronde. En de derde. En meer. Soms erna even met het lintje, als een soort afbouw.

Thuis

Geleidelijk lukte het aaien ook beter, ik snapte beter wat hij wilde en hij voelde zich geruster als ik aan zijn vacht friemelde. Alleen zijn buik aanraken was streng verboden. Daar bleef ik dus af. Zo verliepen de eerste weken. En achteraf zie ik, hoe we alletwee naar hetzelfde verlangden, dat wat we eigenlijk al hadden, bij elkaar willen zijn, elkaar aardig vinden, het samen gezellig hebben, voelen dat we dankzij elkaar een thuis hadden.

Hoe Bastiaan veranderde in Bert (1)

“stoer met een klein hartje” , foto Dierenambulance Den Haag.

In de zomer van 2015 had ik eigenlijk alle hoop verloren dat ik nog eens een kater zou vinden die bij me paste. Ik had er inmiddels verschillende ontmoet, en steeds wist ik: nee, dit gaat niet.

Ontmoetingen

Zo was er in een asiel een kleine zwarte kater met een lief gezicht. Op papier waren we een match. Ik mocht op kennismakingsbezoek en in het asiel ging ik op de vloer zitten. Het katertje kwam dichterbij. Hij had belangstelling.
Toen ik behoedzaam een vinger naar hem uitstak, schrok hij hevig. Daar schrok ik weer van. En van de weeromstuit schrok hij nog een keer van mij. Toen begreep ik dat hij en ik geen combinatie waren; elke keer van elkaar schrikken, dan ben je snel patiënt.
Ook ontmoette ik een grote vriendelijke kater, die zowat meteen bij me op schoot klom. Een heerlijk gevoel, want ik snakte naar katerlijke genegenheid. Het asiel waarin hij woonde, legde bedenktijd op, standaard procedure. Al bij de bushalte wist ik het. Deze kater kon met iedereen opschieten, en ik verlangde naar iemand die juist mij nodig had.

Mail

Soms gaf ik de zoektocht op.
Soms keek ik uren op allerlei websites.
Soms huilde ik van waarom moest Tim nou doodgaan, we waren zo gelukkig samen en nu ben ik zo alleen, maakt mij niks uit als ik onder de bus kom.
En altijd kwam het moment dat ik weer een asiel mailde.

Via via  kwam ik terecht op de website van de Dierenambulance Den Haag, waar een grote roodwitte kater zat die Bastiaan heette. Op de foto lag hij buiten wat afstandelijk te kijken. Ik begreep dat zijn achtergrond moeilijk was. Straatkater. Weer uitgezet met gemarkeerd oor. Straatkater, dan opgenomen in de ziekenboeg en sinds enige tijd beschikbaar voor adoptie. Hij kwam ‘met een verhaal’, zoals in zijn dossier stond, want Bastiaan was zes jaar, had angstklachten dus hij kon alleen naar een rustig huis. Op zijn profiel stond Bastiaan als getypeerd als ‘stoer met een klein hartje’. Ik dacht, misschien ben ik ook zo. Daarom stuurde ik een sollicitatiebrief waarin onder meer stond:

Mijn leven is overzichtelijk. ’s Morgens computeren, ’s middags een paar uur weg, ’s avonds computeren en/of lezen op de bank. Thuis draag ik pyjama’s en badjassen waar altijd met nageltjes aan gehangen mag worden.

Bastiaan

Na nog wat mails mocht ik komen. Dat was op woensdag 3 juni 2015.
Op de kattenafdeling passeerde ik de rij kooien. Poezengezichten miauwden naar me maar ik wist van de asielwebsite: jij hebt een tuin nodig, jij hebt een gezin nodig. Ik herkende elk gezicht, zo vaak had ik online gekeken.
Bastiaan lag achterin zijn kooi. Hij presenteerde zich niet van ‘neem mij’, hij keek even over zijn schouder, net of hij had besloten dat er toch niemand voor hem zou komen. Want hij had een dossier. Angsten. Want hij was met zijn leeftijd al lang geen leuk speels kitten meer.

Oortje

Een verzorgster riep hem. Hij kwam, voorzichtig. Ze kriebelde hem achter zijn oor. Ik lette meteen goed op, ik wist nog niet precies waarom.
Ik zag dat halve oor. Het deed me denken aan Tim, die een hangend oor had gehad.
“Mag ik?” vroeg ik.
Het mocht. Ik deed het verkeerd, want Bastiaan draaide zijn kop van me af.
En toch, iets diep in mij reageerde op deze kater. “Ja,” zei ik tegen de verzorgster, “ik wil hem heel graag.”

Even erna moest ik huilen. Van de spanning, van het gevoel dat het weer een afscheid van Tim was, en hoe moest het toch allemaal verder.
De verzorgster zei streng: “U moet het wel zeker weten.”
Dat wist ik, gek genoeg.

Bertje

Nog geen uur later zaten we in een taxi naar wat nu ons huis samen zou zijn. Ik had brokjes klaarstaan, de kattenbak was gevuld, er lagen dekentjes op de bank. En ik besloot dat een kater die aan een nieuw leven begint, ook een nieuwe naam mag hebben. Ik noemde hem Adelbert Cornelis, met de tweede naam vernoemd naar mijn grootvader. Nu was hij familie. Bertje hoorde erbij, al was dat in de taxi meer wens dan werkelijkheid.

 

Af en toe schrijf ik op saame.nl over het leven van Bert, hoe hij van een ex-asielkater zich wist te ontwikkelen in een wijze liefdevolle huiskater. Eind 2025 verschijnt zijn biografie in boekvorm.