Alle berichten van mevrouw Bert

Bert en het vraagstuk van dement of niet (20)

Naarmate de jaren verstreken, kreeg Bert meer zelfvertrouwen. Hij durfde een eigen mening te hebben en die ook te verkondigen via lang en hardop miauwen. Soms had ik wel de indruk, dat hij zich zo luid en duidelijk liet horen alleen omdat het kon. En misschien omdat hij altijd antwoord kreeg.

– MEEWW
– Wat is er, Bert?
– MEEWW
– Bert?
– MEEWW
– Wil je knuffels, wil je een snack, wil je spelen, wil je aandacht, wil je dat ik erbij kom liggen, wil je dat ik ook even in de straat kijk, wat wil je?
– MEEWW
– Nou ga ik verder werken hoor.

Huisbezoek

En tien minuten later voerden we hetzelfde gesprek. Zwijgen wanneer hij wat zei, dat kon ik niet. Ik was altijd benieuwd wat hij te melden had. Ook ’s nachts werd ik soms wakker van een luide miauw in de slaapkamer. Al was een gestoorde nacht wat moeilijk, het bleef iets gezelligs hebben.
Ik zag dus geen reden tot zorg. Dat veranderde na het bezoek aan huis van de dokter.
Ja, aan huis. Vanwege zijn angstklachten was huisbezoek het beste. Alleen in nood gingen we in de taxi naar de praktijk en nu was er geen nood, alleen tijd voor de jaarlijkse vaccinatie. Voor de zekerheid zou er ook bloed afgenomen worden, en dus kwam er een dokters-assistente mee.

Het werd natuurlijk een moeilijke toestand. Bert vasthouden – ik voelde me schuldig – de naald in zijn lichaam – Bert spartelde – dan het buisje rood zien vullen – weer los.

Ik voelde me opgelucht dat het voorbij was.
De dokter en de assistente keken tevreden.
Maar Bert was boos.

Commentaar

Hij besloot de huiskamer vol vrouwen te verlaten en liep in zijn waardigheid van katerman op leeftijd rustig en vastberaden naar de trap die naar de slaapkamer leidde.
Even nog keek hij om. En hij gaf luidkeels zijn commentaar op de gang van zaken:
– MEEWW
– MEEWW
– MEEWW

“Sorry Bert,” zei ik.
De assistente zei: “Hij is dement.”
Ik zei: “ Oja?”
Bert keek nog even diep verontwaardigd voordat hij uit de kamer verdween. Hij, dement? Zo goed bij als hij was niemand van zijn leeftijd, vond hij.

Later op de avond was alles weer gewoon. We lagen samen op zijn matje en bespraken de situatie. Dat miauwen heette ook wel vocaliseren, iets dat inderdaad voorkwam bij demente katten. Maar ook al was hij ouder en miauwde hij hard, dan was hij nog niet dement, legde ik uit.
“Wat vind jij, Bert?”
– MEEWW

We waren het eens.

Hoe Bert weer op de rit kwam (19)

Naar de dokter gaan met Bert was altijd een zwre gang, zowel voor hem als voor mij. Hij wilde er niet heen, hij vond in de taxi reizen naar en ik vreesde altijd het ergste.
Maar soms moest het toch.

Signaal

Bert was al een paar dagen te lang vreemd hangerig toen ik het ‘even aanzien’ niet meer uithield. Hij at te weinig, hij dronk te veel, hij keek zo raar naar me, er was iets mis. Toen hij zich terugtrok achter de kastjes in de huiskamer, hield ik het niet meer. Dat was altijd het alarm-signaal voor me.
“We gaan Bert,” zei ik en we gingen.

Op de rit

De dokter nam bloed af en Bert en ik moesten in de wachtkamer de uitslag afwachten. Het goede nieuws stelde me meteen gerust: geen nierziekte. Dat had Tim gehad, de kater voor Bert. En Bert was nu ook 13 jaar, net als Tim bij die diagnose.
Dus ik keek blij, de dokter nog niet.
“Hij heeft een lichte alvleesklierontsteking,” zei ze. En ze zei ook iets over hoge cijfers zus en zo en beginnende suikerziekte.
Dat was foute boel, wist ik meteen, en ik zag meteen een lijdensweg voor me, kort of lang, alles even ellendig.
“We kunnen hem weer op de rit krijgen,” hoorde ik nog. Die uitdrukking bleef me lang bij. In de taxi vroeg ik aan Bert of hij het snapte. Ook niet. Evenmin als ik.

Maar er was plan van aanpak en dat werkte:

  • Cerenia tegen de misselijkheid
  • Onsior tegen de pijn
  • Licht en voedzaam eten
  • Extra aaien voor de geruststelling

Ik kocht overal pakjes en zakjes en blikjes, alles waarvan ik dacht dat lust hij. Nieuwe brokjes. Extra hapjes. De cerenia vijzelde ik fijn en serveerde ik vermengd met Gourmet kip op mijn mooiste servies.
Maar in de keuken had ik een noodplan klaargelegd. Per dag wist ik welke dierenarts dienst had en ook tot hoe laat en ik had contant geld voor de taxi’s klaarliggen; ingeval van stress vergeet ik de pincode nogal eens.
Ik moest van mezelf extra gaan wandelen om kalm te worden en te blijven.

In deze situatie bleek weer eens het geweldige karakter van de kater in kwestie. Hij nam het zoals het was. De hapjes at hij. De nieuwe brokjes ook. Dat er minder snacks kwamen, was even wennen en daarna weer het nieuwe gewoon.
Bij het volgende bloedonderzoek bleken de suikerwaardes gedaald. En die alvleesklier was iets chronisch, dus Bert moest blijvend licht verteerbaar eten, wat Onsior en Cerenia op voorraad was een goed idee. Van de weeromstuit ging ik hamsteren zodat we weken, ofwel maanden, vooruit zouden kunnen en dat konden we al snel.

De blik

Eerlijkheidshalve moet ik hier noteren dat ik dit alles graag met Bert wilde bespreken, maar dat ging niet. In de jaren van samenzijn had hij een speciale blik ontwikkeld voor gesprekken die hem niet aanstonden, dat was de blik van “Nee hè, niet dat.”
Dus zo leerde ik weer iets over de situatie nemen zoals het was, zelfs al stormde het van binnen want dat deed het,  ook al was Bert inderdaad weer op de rit.

Toen kwam Bert toch op schoot (18)

De ene kater is de andere niet en dat is wennen voor een vrouw. Ik bleef hopen dat Bert toch op schoot zou komen, net zoals Tim dat voor hem had gedaan. Een stille wens, die ik heel af en toe onder de aandacht bracht, en een wens die op een vreemde manier werd vervuld.

Spanning

Het gebeurde dat ik van mijn werktafel opkeek en dacht: wat staat Bert toch raar. Gespannen, met zijn achterpoten wat krom en uit elkaar, zo stond hij anders nooit.
Hij ging naar de bak, ik typte weer verder.
Hij kwam terug, ik keek en zag weer dat rare staan. Dan het wat rondlopen. Weer staan. Ik had zoiets nooit eerder gezien dus ik begreep het niet. Het was avond dus ik wist: straks begint de dienst van de nachtkliniek en die is een heel eind ver met de taxi. Ik wist ook, Bert raakt overstuur van taxi’s. Alle gedachten aan even-aanzien verdwenen toen Bert vreemd begon te miauwen.

Schoot

Een uur later zaten we bij de dierenarts die dienst had, ik nog half in de pyama, de taxi was sneller geweest dan ik verwachtte.
De dierenarts betastte Bert overal. Duwen, trekken, in de bek kijken, dingen die je als vrouw-van vanzelf wel uit je hoofd laat maar die dan opeens nodig zijn.
Toen diende Bert te lopen,  laten zien hoe stabiel hij was. Daarom moest ik in de hoek van de behandelkamer gaan zitten, zodat hij naar me toe zou lopen.
Ik er zitten: “Kom maar hoor Bertje.”
Bert liep naar me toe en klom alsof het vanzelf sprak op schoot en ging er liggen. Ik aaide hem voorzichtig, hopend dat dit positief was en niet een signaal van foute boel.
De dokter zei niks raars te zien. Hij diende  infuus toe.

Warm

In de taxi terug, met het reiskorfje op schoot, begreep ik het vreemde staan van Bert eerder op de avond. Want door de bodem van het korfje heen, voelde ik de handdoek daarin opvallend warm worden en ook dat er een stukje ontlasting in gelegd werd.
Eenmaal thuis ging Bert tevreden slapen. De obstipatie was verholpen.

Ik keek naar het kleine stukje en dacht, dat ís honderden euro’s waard, gezien alles wat ik vanavond heb afgerekend. Misschien moet ik er een kunstwerk van maken.
Dat ik het niet deed, spijt me nog steeds een beetje. Zo’n kostbare herinnering immers aan die ene keer dat Bert op schoot kwam.

Hoe Bert kon troosten (17)

Wanneer een asiel-kater een thuis vindt bij een vrouw, is het voor beiden een proces van wennen en op elkaar afstemmen. Bert had spanningen en moest veel spelen. Ik had verdriet om mijn vorige kater Tim en moest veel huilen. Dat combineerde niet.

Spelen

Of beter gezegd, dat combineerde in het begin niet. Bert en ik vonden geleidelijk een weg om hierin met elkaar om te gaan.
Ik structureerde het spelen van Bert in: elke ochtend en elke avond, zo lang als hij wilde en ik keek op de klok want ik wist, gemiddeld wil hij 15-20 minuten. Daardoor hield ik wat greep op de tijd en ik wist, tussendoor spelen kan ook. Want ik had ook nog een eigen bedrijf te leiden, ik was kostwinner voor ons beiden. Dus, spelen kon. Alleen ’s nachts weigerde ik. Er waren grenzen.

Warm

Dat ik verdriet had, kon Bert op zijn beurt min of meer verdragen. Moest ik huilen, dan mocht ik mijn gezicht in zijn vacht duwen tot de plekken in zijn vacht te nat werden. Na het huilen kwam het stille verdriet, en dan bood Bert zijn grote warme lichaam aan als troostende nabijheid.
Zelf vond ik het niet eerlijk tegenover hem. Al dat verdriet, hij had recht op een vrolijke vrouw. Maar verhelpen kon ik het niet, al ging ik wel vaak fietsen om dan het verdriet toe te laten. Kwam ik thuis, dan keek hij me onderzoekend aan en wist genoeg. Tijd om samen te liggen en zacht te aaien.

Hoekje

Het gebeurde allemaal met een grote vanzelfsprekendheid, die me nu verwondert. Dat Bert met zijn angstklachten zo goed was in de emotionele zorg. Dat hij precies begreep wat ik nodig had oen ook in staat was die troost te geven.
Geleidelijk verdween het verdriet om Tim, of nee, dat was anders, het verdriet vond onderdak in een hoekje van mijn hart, waar het nog steeds is. Niet alles gaat over.

Troost

En nu is Ollie er, die helemaal niet kan omgaan met verdriet, hij zit nog zo in de knoop met zichzelf dat hij nodig heeft dat ik elke dag hetzelfde ben. Dat ben ik ook, min of meer, dat wil zeggen alleen binnenshuis.
Buitenshuis denk ik aan Bert, er komen tranen, en ook is er een echo van de liefde die we deelden, en zijn vermogen tot troosten vervult me opnieuw met een zachte vreugde, net als toen.

Bert krijgt bezoek van de dokter (16)

Dat Bert met zijn angstklachten ooit naar de dokter zou moeten, bezorgde mij haast angstklachten. Ik had dus een plan nodig en dat bleek voor de hand te liggen: de dierenarts deed ook aan huisbezoek. Ideaal, dacht ik.

Voetstappen

Het kwam ook al zo goed uit dat het daar geen witte jas kliniek is, maar gewoon menselijke kleren, zodat je als kater kunt denken dat er gewoon bezoek komt, tenminste zo redeneerde ik, waarbij ik even vergat dat ik helemaal niet hou van bezoek en Bert nog minder.
Ik legde het vaccinatieboekje klaar, en het bezoek kwam op tijd aan de deur.
Het geluid van twee paar voetstappen op de trap moet Bert verder hebben gewaarschuwd. Eerder vond hij het al wat vreemd dat ik zomaar overdag uit de pyjama ging en toch thuis bleef. Hij wist niet beter of een vrouw hoort thuis in een pyjama.

Optillen

Toen we de huiskamer inkwamen, zat daar op het tapijt een nieuwsgierige en ietwat argwanende kater. Hij keek ons aan.
Snel zette ik een stap naar voren en tilde hem op.
Foute boel, wist Bert. Optillen gebeurde anders nooit, behalve een paar centimeter en dan heette het ’training’ te zijn, waavoor zei ik dan nooit, dit met het oog op de huiselijke vrede.
Helemaal optillen, neen. Bert wrikte en friemelde, hij duwde met pootjes tegen mij, maar ik was net iets sterker en hield vol.
De dokter verkocht zoete broodjes. Complimenten, lieve woorden, beloften over meegebrachte snoepjes, maar Bert geloofde er niks van.
En toen, zoals deze dokter dat nu eenmaal kan, kreeg Bert in anderhalve seconde een injectie toegediend. Zo’n njinja-snelheid waarbij je pas achteraf beseft dat er wat gebeurde en dan is het al voorbij.

Snoep

Bert was overstuur. Ik daarom ook. Toen ik hem weer neerzette, bleef hij zowaar zitten.
“Snoepjes?” fleemde de dokter met haar liefste stem.
Ze strooide wat uit een meegenomen zakje.
Hij rook er argwanend aan, of het ook gif kon zijn. Toen ging hij op een drafje elders in de huiskamer zitten om te kijken hoe dit verder ging.
Daar zat hij nog toen ik terugkwam van de huisdeur.
Ik ging op afstand liggen.
“We hebben nog snoepjes, Bert,” zei ik.
Hij keek eens.
“Ze zijn best lekker.” Ik friemelde eraan in de hoop op een heerlijke geur, hapjes en weer harmonie in huis.
Maar Bert wenste geen snoep van de dokter aan te nemen. Het was een principe-kwestie, leek het.

Snack

Later op de avond bood ik wat van zijn vertrouwde snacks aan op het mooiste schoteltje dat ik kon vinden. “Sorry Bert,” zei ik, “maar het was voor je gezond.”
Hij at, gelukkig.
Ik was vergeven.