Meestal weet ik het, of er zon komt of niet en daar moet ik wel wat voor doen, dat weet ik niet vanzelf. Ik zal uitleggen wat ik doe.
Als het regent, dan regent het en dan doe ik niks wegens dat het dan dutjesweer is. Gezellig op de bank liggen en af en toe wakker worden, een brokje eten, een knuffel en een lief woordje krijgen en dan weer verder met het volgende dutje.
Aan het werk
Maar op een gewone dag als ik denk: het kan dat er zon komt, het kan van niet, dan ga ik aan het werk. Dit doe ik:
- Eerst ga ik aan de voordeur ruiken, daar heb ik buitenlucht. Is de lucht helemaal dik en ruikt het heel erg naar de straat, dan weet ik het heeft geregend of het gaat weer regenen. Maar als de lucht naar niks ruikt, dan is er kans op zon.
- Wat ik ook doe is in de vensterbank springen en naar de lucht kijken. Heb ik weinig wolken dan is het poosietief. Dan hoef ik alleen te wachten tot de zon begint. Maar heb ik veel wolken en ook van die donkere dat het licht in de huiskater aan moet, nou dan weet ik het wel.
- En wat ik ook heb, is van binnen een gefoel voor oer. Als er iets in mij zegt: Bert, blijf erbij, dan weet ik dat er iets gaat gebeuren. Iets goeds anders zei mijn oer wel dat ik onder de tafel moest liggen en op een dag met zon doe ik dat nooit.
Nazomer
Het leefe is nou wel anders in de nazomer. De zon is anders. De warmte is anders. Dus ik moet nou beter opletten, in de zomer is er vanzelf zon maar nou is het belangrijker voor me.
Als het komt is het een streep. Dan ga ik in die streep zitten of staan. En daarna verdwijnt die streep weer, dat hoort ook bij de nazomer, maar die warmte heb ik nog wel in mijn vacht, dus dan ben ik een tefreden jongen. Ik wist dat er zon kwam en die kwam ook en dan is het leefe fijn.