Categorie archieven: Japie

Japie over: met meer maten meten

maten metenWeten jullie nog hoe ik doodsbang verstopt zat onder het vest van mijn nieuwe mens? De warmte van haar lijf en hartslag maakten dat ik me steeds rustiger voelde. Toen de rits een stukje naar beneden ging en ik mijn kop naar buiten wurmde, wachtte daar een grote verrassing: mijn zwarte furriend uit de tuin.

Foppe

Samen eten

Zodra ik die zwarte kat in mijn vizier krijg, kijk ik eens wat beter om me heen. Deze kamer is veel groter dan waar ik slaap. Snel scan ik de ruimte. Een meubel waar ik onder kan kruipen, links van me. Eentje waar ik hoog en droog kan zitten aan de andere kant. Hoe beter ik kijk, hoe meer verstopplekjes ik zie. Die zijn goed om achter de poot te hebben. Je weet maar nooit of je ze nodig hebt. Het mens knikt me bemoedigend toe. ‘Durf je het aan? Ga maar, Japie. Je bent hier veilig.’ Dat laat ik me geen twee keer miauwen. Met mijn voorpoten klauw ik de rest van de rits naar beneden en met een hink, stap, spring ik van de bank op de grond.
Die zwarte blijft rustig op zijn stoel liggen. Vanuit mijn ooghoek zie ik een grijs met witte soortgenoot die me onderzoekend aankijkt. Straks. Eerst die zwarte, die me op het spoor heeft gebracht van dit huishouden. Ik dender zijn richting op en tetter: ‘Ken je me nog? Ik ben nu geen Kleintje meer, maar heet Japie. En jij?!’ De zwarte rekt zich uit, spert zijn kaken wijd open (is dat om mij te imponeren?) en meowt geeuwend terug: ‘Aangenaam. Foppe is de naam. En daar in die mand ligt mijn moeder.’

Tante Cato

Met een sprintje ga ik haar kant op, zet mijn voorpoten op de stoel en heb gelijk een pets te pakken. Auw! Die had ik niet zien aankomen. Ik dacht dat ze me net als Foppe aardig zou vinden. ‘Dat zijn geen manieren, jongeman! Je hebt nog een hoop te leren.’ Het groen van haar ogen verandert in vlammend geel. ‘Volgende keer slijp ik eerst mijn stiletto’s als je je zo onbehouwen gedraagt. En nu maken dat je weg komt.’ Voor ze zich nuffig omdraait, hoor ik haar nog net sissen: ‘Voor jou is het Tante Cato.’

Les

Foppe komt mijn kant op. Ik denk aan de pijnlijke plek die ik zojuist heb opgelopen èn aan de puntige hoektanden die Foppe showde en weet even niet zo goed wat te doen. Zijn oren staan ontspannen omhoog en zijn ogen kijken vriendelijk. Denk ik. Want eerlijk gemiauwd heb ik geen flauw idee hoe het werkt in de kattenwereld. ‘Laat haar maar. Mijn moeder is best oké, maar een tikkie chagrijnig. Als ze je beter kent en jij je aan haar regels houdt, is ze wel te pruimen. Kom, ik zal je wegwijs maken. Net zoals Oom Sjaak mij bij de poot nam, toen ik nog een klein Foppetje was.’
Ik ben in tweestrijd. Al lijkt Foppe me wel oké, die tante Cato is niet voor de poes. Ik denk terug aan mijn tijd buiten. De stekels vond ik in het begin ook eng. Maar Kraaloog bleek een toffe egel die het beste met me voor had. ‘Dat is fijn,’ meow ik, ‘zullen we beginnen met een hapje? Ik rammel.’ Een purrrfect idee, aldus mijn kersverse grote broer.

Dat is raar

Ik zie Tante Cato

Foppe gaat voor zijn èn nu ook mijn mens zitten. Zijn pootjes keurig naast elkaar, staart om hem gevouwen. ‘Zo doe je dat, Kleintje, eh Japie. Eerst netjes zitjes en je koppie een beetje scheef. Daar is Mo gevoelig voor.’ Goed kijk ik hoe hij zit en aap hem na. ‘Keurig. Om haar echt om je poten te winden laat je je allerliefste smoelwerk zien.’ In mijn buik kriebelt het. Zou dit werken? Warempel. Mo staat op en komt terug met een groot roze blik. Kipsnackies staat er in koeienletters op. Mijn bek wordt nat en kwijl sijpelt langs mijn kin. Wat er dan gebeurt, gaat mijn kittenbrein te boven. Tante Cato die humeurig in haar mand ligt, krijgt als eerste! Waarom hoeft zij niet mooi te zitten? Mijn eerste les leer ik hier ter plekke. In dit huis wordt met meer maten gemeten.

Koppie van Japie

Japie miauwt over vertrouwen in mensen

vertrouwen in mensenIedereen heeft kunnen lezen hoe Kraaloog en zijn stekelvrienden me bij een mens in de tuin hebben gedropt. En dat ik in een warme kamer mocht gaan wonen vol zachte mandjes en bakken vol brokjes. Het leek wel een droom. Toch was niet alles gelijk fijn. Ik zal jullie miauwen waarom. Mensen zijn eng!

Handschoenen

Met gevangenis en al ga ik samen met het mens dat me er in heeft gepropt in een metalen machine op wielen. Na een ritje dat voor mijn gevoel een eeuwigheid duurt, komen we in vertrouwen in menseneen gebouw, waar het gonst van gepiep, gejammer en gemiauw. Hier zijn er meer zoals ik. Het mens zet de bak met mij erin op een verhoging. Een heleboel witte jassen verschijnen afwisselend voor de tralies. ‘Moeten we hem er wel uit halen? ‘We willen toch weten of hij een chip heeft.’ ‘Durf jij het?’ ‘Met handschoenen aan wel!’
Twee reuzehanden gehuld in stevige stof openen het slot. En roetsj. Weg ben ik! Als een tornado schiet ik door het achterafkamertje, over planken met peperdure onderzoeksapparaten en tussen benen door. Gegil klinkt scherp in mijn oren. In een fractie van een seconde pers ik me tussen een dikke plaat en een muur. Even blijft het rustig. Overslaande stemmen gaan door elkaar. ‘Dat ging snel!’ ‘Waar is hij nu?’ ‘Zo, die is echt wild!’ Muisstil blijf ik achter de plaat zitten, die lekker warm is. Dan een schaduw. ‘Hier zit hij!’ Weer een discussie. Nu over hoe ze me achter de plaat vandaan moeten krijgen. Niemand durft het aan. Bang dat ik zal krabben, blazen en sissen en bijten. Ik ben het inderdaad allemaal van plan.

Weer gevangen

Tot het mens dat me eerder in mijn nekvel heeft gegrepen zich er mee bemoeit. ‘Laat mij maar even.’ Zachtjes begint ze tegen me te praten. ‘Het is goed, kleintje. Kom, ik neem je weer mee.’ Een van de stemmen klinkt verbijsterd: ‘Neem je hem mee? Naar huis? Die moet naar de wilde kattenopvang. Daar kun je helemaal niks mee.’ Het mens laat zich niet ompraten. ‘Laat hij eerst maar eens tot rust komen. Daarna zie ik wel verder.’ Net als buiten in de tuin voel ik hoe haar handen mijn nekvel vastpakken. Met uiterste precisie wurmt ze me ongedeerd achter de plaat vandaan. Er gaat nog snel een apparaat langs mijn lijf – geen chip – en dan zit ik weer in de gevangenis, die opeens aanvoelt als een veilige cocon. ‘Jij hebt wel lef hoor’, hoor ik nog zeggen als we de kamer verlaten.
Thuis gaat het niet anders. Eenmaal uit de gevangenis ontdek ik ook hier een warme plaat en duik er direct achter. Pas als het mens weg gaat, prop ik mijn buik vol en doe wat hazenslaapjes. Zodra ik het mens hoor, verstop ik me razendsnel achter de verwarming. Een cyclus die zich blijft herhalen. Na een paar dagen zegt het mens dat we het anders gaan doen. Omdat ik te veel heb gegeten, past mijn bolle buik niet achter de warme plaat, waardoor ik me in hoekje ernaast prop. Stom, want zo kan ze me makkelijker pakken. Ze is niet onder de indruk van mijn blazen en sissen. Hoe doen andere katten dat? Dat moet ik toch beter oefenen.

Daar is Foppe

vertrouwen in mensenOnverwacht vouwen haar handen zich om me heen en stoppen me al spartelend onder een zachte laag stof, en ritst het van onder tot boven dicht. Ik kan geen kant op. Eerlijk gemiauwd wil ik dat na een tijdje ook niet meer. Het is er warm en donker. Zo dicht tegen haar aan voel ik haar rustige hartslag, die me langzaam kalmeert. Na een tijdje wandelen we samen – ik verscholen onder het dikke vest – door het huis. Onderweg vertelt ze wat ze allemaal ziet. Als ze over katten begint, spits ik mijn oren. Daar wil ik meer over weten. De rits gaat een stukje open. ‘Kijk, Foppe ligt lekker te slapen.’ Ik wurm mijn kop tussen de kleine opening en kijk voorzichtig om me heen. Daar in een stoel ligt een grote zwarte soortgenoot. Verhip, die ken ik! Dat is die ene uit de tuin! Ik pers me uit het vest, spring op de grond en ren enthousiast op hem af. ‘Miauw, ken jij me nog?’ tetter ik in zijn oor. ‘Hè, hè, ben je daar eindelijk. Ik dacht dat je nooit uit dat kamertje zou komen. Zie je dat ze wel mee valt?!’

Koppie van Japie

Japie over waarom ik beter geen Japie heet

JapieIk kan niet anders miauwen dan dat het een gemene streek is van Kraaloog om mij op te sluiten in zijn egelhuis. Hij doet alsof er niets aan de stekel is, terwijl ik word beticht van het kraken van zijn woning.

Zonder pardon grijpt het mens – waarvan ik dacht dat ze best aardig was, maar nu niet meer – me in mijn nekvel en stopt me in een gevangenis. Daarin brengt ze me gelijk door naar een rechercheur in een witte jas, die me de vacht van mijn lijf vraagt. Hoe ik heet? Wat mijn leeftijd is? Waar ik vandaan kom? Wie mijn vader en moeder zijn? Of ik een kater ben, of een poes? Ik hou mijn kaken stijf op elkaar, behalve om te blazen en te sissen. Wanneer er iemand dichterbij durft te komen, haal ik vlijmscherp uit. Dat had ik beter niet kunnen doen. Drie paar handen nemen me in de houtgreep. Daarna gaat de rechercheur met een apparaat over en door mijn pluizige jas vol klitten. ‘Om een chip op te snorren’, legt hij uit. Daar zou alles over mij in staan.

JapieBelediging

Katzijdank is mijn herkomst digitaal niet te herleiden. Ik wil niet terug naar waar ik eerder vandaan kom. Buiten in die tuin met brokken is het beter. Zo makkelijk kom ik er echter niet van af. Omdat een poezelig paspoort ontbreekt, gaat het onderzoek verder. Daarmee gaat witjas alle vormen van privacy voorbij. Hij kijkt in mijn oren, mijn ogen en in mijn bek, voelt aan mijn buik en tilt mijn modderige staart op om mijn zakie uit te pluizen. ‘Het is een ongecastreerde kater van een maand of vier’, zegt de rechercheur, en stopt me terug in de gevangenis. Net als ik denk het ergste achter de rug te hebben, gaat hij zijn boekje echt te buiten: ‘Ik heb nog nooit zo’n lelijke Maine Coon gezien.’ Ik krimp in elkaar van deze tot op mijn koude botten vernederende opmerking en duik zo ver mogelijk in een hoekje van mijn gevang.

Mijn

Waar het al die tijd stil was in de verhoorkamer hoor ik opeens het mens dat me heeft gevangen met afgemeten stem zeggen: ‘Wil je nooit meer zoiets lelijks zeggen over mijn kat!’ Versta ik het nou goed? Zegt ze mijn kat? En ze neemt het ook nog voor mij op? Dat is het moment waarop ik besluit dat ik haar furever als mijn mens wil houden. ‘Hij mag dan misschien een kruising *) zijn, hij is wel de allermooiste pluizebol die ik ooit heb gezien,’ tiert ze, ‘en hij heet Japie!’ Daarna stormt ze samen met mij de kamer uit.

Raam

Het voelt als een droom als ik later mijn intrek mag nemen in een centraal verwarmde kamer met zijdezachte mandjes waar mijn poten diep in weg zakken. Om me heen staan bakjes vol brokjes. ‘Ik ga nog meer lekkers voor je halen, Japie. Kijk maar uit het raam, dan zie je me vanzelf terugkomen.’ En weg is mijn nieuwe mens. Met mijn buik vol doe ik wat ze heeft gezegd en klauter naar boven op een metershoge krabpaal, die voor het raam staat. Wauw, vanaf hier is het uitzicht adembenemend. Is het echt maar een paar uur geleden dat ik een zwerfkat was? Ik durf het bijna niet te geloven.
Haar zangerige stem hoor ik al van verre. ‘Japie,’ roept ze, Jaaaapie!’ Onder aan het raam blijft ze staan, kijkt naar boven en herhaalt mijn naam nog een paar keer. Van binnen voel ik me helemaal warm worden. Opeens ben ik een kat met een thuis en een eigen naam, die purfect bij me past.

JapieNaamgenoten

Hé, wat is dat nou? Waarom komt er een meneer naar buiten? ‘Dag buurman’, hoor ik mijn mens zeggen. ‘Nee hoor, ik riep u helemaal niet. Ik had het tegen mijn jongste kat. Kijk daar zit hij.’ En ze wijst vol trots naar me achter het glas. ‘O, u heet ook Jaap? En de buurman aan de andere kant ook? Dat wist ik niet.’ Ik zie haar bedenkelijk kijken. ‘Vindt u het heel erg als mijn Japie Japie blijft heten? Ik vind het een prachtige naam en hij luistert er al helemaal naar.’ Ik hou mijn adem in tot buurman eindelijk wat terug zegt. Hij grijnst van oor tot oor en zegt dat hij zich juist heel vereerd voelt dat hij vernoemd is. Pffff, wat een opluchting.

Een half jaar later.  ‘Japie, Jaaaaaapieee’, roept mijn mens in de achtertuin. Links en rechts gaan keukendeuren open en klinkt het vrolijk in koor. ‘Roept u mij, buurvrouw?’
Koppie van Japie

*) een kruising, ook wel halfbakken genoemd, omdat maar een van mijn ouders een Maine Coon is. De ander is een Europese Korthaar.

Japie vertelt: Zo kom ik aan mijn naam

mijn naamDe laatste keer vertelde ik dat Kraaloog nog lang en gelukkig leefde met al zijn stekelige vriendjes. Ook voor mij begon een nieuw begin. Ik verklapte al dat het zwerfkatje – ik dus! – de naam Japie kreeg. Waarom is dat? Dat ga ik je nu miauwen.

Bakken eten

Het is in de tuin waar Kraaloog me dropt. ‘Dit is de plek waar je moet blijven, Kleine,’ snuffelt hij. ‘Ieder donker zet een mens hier knabbels neer, zodat je altijd kunt eten.’ Ik vind het doodeng, maar vertrouw op Kraaloog. Onder een dichte struik vind ik een purfecte verstopplek. Daar wacht ik op een teken van mijn stekelige vriend. Warempel, er gaat een deur open. Een gevaarte dat waarschijnlijk een mens moet zijn, zet een bak neer waar een mijn naamverrukkelijke geur van af komt. Heel wat anders dan die slijmerige slakken. Het water loopt me in de bek. Zoals afgesproken eten eerst de stekels. Dan mag ik. Zo snel als mijn korte pootjes kunnen, ren ik naar de schaal en schrok de restjes naar binnen. Het paar donkers later zijn de restjes groter. En het donker daarna weer. Dat is fijn, want het duurt best lang voor de bak gevuld wordt. Het grootste deel van de tijd onder de struik rammelt mijn buik. Het lijkt erop alsof mijn gebeden worden verhoord. Vanuit het niets staan er opeens twee bakken. Zou die andere voor mij zijn? Aarzelend zet ik een paar stappen in de richting van het lekkers en val dan aan op de volle schotel.

Betrapt

Het volgende licht zie ik vanuit mijn schuilplek soortgenoten tussen het groen struinen. De moed zakt me in de poten. Ze zijn ook nog eens veel groter dan ik. Met deze kapers op de kust kan ik beter een andere tuin zoeken. Als een van de katten – een enorme zwarte met mijn naameen witte streep over zijn neus – op me af komt, maak ik me zo klein mogelijk en duik dieper weg onder de struik. Tevergeefs. Pal voor mijn schuilplek gaat hij op zijn gemak zitten wassen. Opeens hoor ik hem fluisteren: ‘Psssst, heb je gisteravond het eten gevonden?’ Verbaasd kijk ik op. ‘Komt dat door jou?’, fluister ik terug. ‘Ja. Ik heb al dagen door dat jij er bent. Jij kunt wel wat hulp gebruiken. Dat heb ik van mijn Oom Sjaak geleerd. Dat je lief moet zijn voor zwervers. Zorg ervoor dat mijn mens je vanavond kan zien. Dan komt alles goed. Eremiauw!’ En weg is hij weer.

Wonder

Schoorpotend ga ik die avond op de afgesproken plek zitten. Het mens zet schalen met mijn naambrokken neer en een bakje met sappig vlees. Mij negeert ze volkomen. Als ze zich omdraait, sprint ik er op af. Terwijl ik het eten naar binnen schrok, hoor ik zeggen: ‘Goed zo, Dappere Dodo. Kom je morgenochtend weer?‘ Als door een wonder ontdek ik bij het ochtendgloren een bak vol eten. Kraaloog ligt te snurken in zijn egelhuis. Zou het dan echt waar zijn wat die zwarte miauwde? Later komt hij nonchalant aangeslenterd, gaat voor mijn struik zitten en vraagt of ik zin heb om te spelen. Voor ik het weet, is het mens vergeten en rennen we samen door de tuin. De dagen erna maak ik kennis met de andere snorhaarders. Stuk voor stuk gezellige types die me uitdagen om mee te doen met boomklimmen. Dat laat ik me geen twee keer miauwen. In mum van tijd zit ik boven in de top. Ik merk dat het mens nu niet alleen meer Dappere Dodo tegen me zegt, maar ook Snotapie en Klauterapie. Het begin van mijn echte naam.

(J)Apie

mijn naamDie nacht stortregent het en mag ik schuilen in het huis van Kraaloog. Hoe dat afliep konden jullie eerder lezen. Het mens ontdekt mij, grijpt me bij mijn ielige nekvel en voert me af in een gevangenis. Later in een kamertje waar het warm en droog is en van alle gemakken voorzien, kijk ik haar furieus met vuurspuwende ogen aan. Voor ik vlijmscherp kan uithalen, zegt ze poeslief tegen me: ‘Ik wil gelijk een afspraak met je maken! Als ik lief ben voor jou ben jij lief voor mij.’ Terwijl ik daar over nadenk, gaat ze verder. ‘Zullen we ons eerst even netjes aan elkaar voorstellen? Ik ben Mo. Ik dacht er aan om jou Japie te noemen.’ Dat had ze beter niet kunnen doen.

Koppie van Japie

Pssst Calimero lieve Filos en Bibi, jammer dat de Griekse lessen zijn gestopt. Ik vond jullie tip van né en nee kattastisch. Ik doe er mijn voordeel mee, want mijn mens snapt er helemaal niks van. Omscholen is altijd goed. Vanaf nu ga ik de blaflessen volgen van Toby. Het kan altijd van pas komen om honds te verstaan. Zeker als je zoals ik veel buiten banjert.

Japie vertelt: Leefden ze nog lang en gelukkig?

lang en gelukkigVorige keer miauwde ik over Kraaloog die samen met zijn stekelige vrienden een berg eten voor het verweesde katertje verzamelden. Met een volle buik viel de kleine in slaap. Ondertussen maakten de egels een plan om hem door mensen te laten redden. Dat was het moment dat Mo en ik het niet eens waren over hoe het verder moest.

Hoe moet het dan wel?

‘Nee, Mo, we kunnen het sprookje niet eindigen met ‘En ze leefden nog lang en gelukkig’. Dat zou het einde betekenen van mijn blog!’
‘Hoe wil je het dan, Japie? Heb jij enig idee?’Ik plof op mijn kont en zet mijn achterpoot in de juiste positie. Met grote halen krabbel ik achter mijn oor. Dat helpt me nadenken. Mijn buik kan ook wel een poetsbeurt. Zal ik mijn staart ook gelijk onder poten nemen?
‘Eh, Japie, we zouden toch verder gaan met het sprookje?! Kan dat wassen niet een ander moment?’
Mijn mens snapt er helemaal niks van. Katten gaan zichzelf wassen als ze het even niet meer weten. Aangezien ik een kat ben, doe ik dat dus. Maar ze heeft wel gelijk. Dat sprookje moet af. Anders komt er nooit een eind aan.

Afhaalrestaurant

lang en gelukkigKraaloog en zijn stekelvrienden waren het eens over hun plan. Hoogste tijd om het katertje wakker te porren. Met zijn spitse snuit wroette Kraaloog in de nog altijd overvolle maag van het kleintje. ‘Hey slaapkop, tijd om op te staan. We moeten gaan.’ Met pijn in zijn buik sjokte het katertje achter Kraaloog aan. Kwam die buikpijn door het vele eten of omdat hij het spannend vond. Hij had geen idee wat mensen waren. Liever bleef hij bij de stekels. Maar hij had geen keus. Na een wandeling onder struiken door en langs muren kwamen ze via een gat in een metershoge heg uit in wat de stekels een tuin noemden.
‘Hier is het dan, ons afhaalrestaurant. Ieder donker zet een mens hier eten voor ons neer. Jij mag vast wel meesmikkelen. Kijk, daar in de hoek is een beschut plekje. Daar kun je voortaan slapen.’ Voorzichtig speurde het katertje de tuin af. Waar hij ook keek iedere centimeter was gevuld met planten. Daar kon hij zich purfect tussen verstoppen tot hij dat mens van dichtbij had gezien.

List

Een heleboel licht en donkers gingen voorbij. Het mens kreeg door dat er iets in de tuin zat al zag ze slechts af en toe een vage glimp. Het extra bordje dat ze neerzette was meer dan welkom, want het katertje at als een bootwerker. Toch ging het niet snel genoeg naar de lang en gelukkigzin van Kraaloog. Het katje was steeds al gevlogen voordat het mens hem kon zien. De stekels moesten een list bedenken. Een stevige herfststorm bracht uitkomst. Het katertje was tot op zijn magere botjes doorweekt en bibberde van de kou. Klappertandend lag hij tussen de struiken die amper beschutting boden tegen de slagregens.
‘Kom lekker in mijn huisje slapen, Kleintje, daar is het warm en droog.’ Aarzelend ging het katertje in op de uitnodiging van Kraaloog en volgde hem door een smal donker gangetje. Na wat kruip en sluip stonden ze in een ruimte boordevol schone, droge, krakende herfstbladeren. ‘Hier kun je je lekker oprollen. Dan hou ik de wacht bij de uitgang.’ Uitgeput viel het katje in een diepe slaap.

Gevangen

De volgende ochtend hoorde het katertje het mens roepen dat de brokjes klaar stonden. Toen hij naar buiten wilde om te gaan eten stuitte hij op een stekelig obstakel. Hoe hij ook duwde, Kraaloog bewoog nog geen millimeter. In zijn zwoegende borstkas ging zijn hartje als een bezetene tekeer. Zijn vriend zou toch niet ziek zijn? Toen hij de stem van het mens wel heel dicht bij het egelhuisje hoorde, verstopte hij zich snel onder de berg blaadjes.
‘Hey Egel, gaat het wel goed met je? Je ligt zo stil! Kom, ik breng je naar de Wildopvang. Die lang en gelukkiggaan jou helpen om weer beter te worden.’ Het katertje voelde gemorrel aan het huis en opeens scheen het licht fel in zijn ogen. ‘Wat hebben we hier nu?!’, zei het mens. Voor hij doorhad wat er gebeurde, werd hij stevig in zijn nekvel gegrepen en pardoes in een gevangenis gestopt. Door de tralies heen zag hij Kraaloog opkrabbelen en hem nog net een stevig knipoog geven voor hij fris en fruitig weg waggelde. Toen pas had het zwerfkatje door dat hij er in was geluisd. Het duurde een tijdje voor hij durfde te geloven wat zijn stekelvrienden hem hadden gezegd. Het mens bleek helemaal niet zo eng als hij had gedacht. Ze brabbelde lieve woordjes tegen het katje, overlaadde hem met de allerlekkerste hapjes en zei dat hij bij haar mocht wonen. En Kraaloog? Die leefde nog lang en gelukkig met al zijn stekelige vriendjes.

Blij einde

Al miauw ik het zelf het is een mooie oplossing voor het sprookje. Kraaloog en zijn vriendjes banjeren nog altijd door onze tuin. En het katertje? Die kreeg de naam Japie.
Koppie van Japie