Categorie archieven: Japie

Japie weet het: It’s magic

japieHier en daar een buitje hoor ik op de radio. De meeste regen valt naast me, dus geen enkele reden om niet op pad te gaan. De eerste druppels vallen tijdens mijn patrouille door de speeltuin. Voor dat beetje nattigheid draai ik mijn poot niet om. Eerlijk gemiauwd vind ik regen best lekker. Mijn jas wordt er heerlijk zacht van. Dat vindt Pummy fijn. Dan kruipt ze nog dichter tegen me aan.

Het weer heeft niet goed naar de radio geluisterd. Het buitje gaat over in gieten. Ik laat me niet kennen. Zelfs nu de takken vervaarlijk heen en weer beginnen te zwiepen, stap ik stoer door. Ik prent mezelf in dat ik Mo moet vragen om de ladder neer te zetten. Aan het eind van mijn avondronde wil ik wel dag miauwen tegen Oopa Floris. Sinds hij een purrachtige ster is, geef ik ieder donker kopstoten naar de hemel. Beter doe ik dat niet vanuit mijn boom als het zo stormt.

Kitkat

Opeens kletteren keiharde kogeltjes op mijn kop. Woest kijk ik om me heen. Wie denkt er zo lollig te doen? Tot overmaat van ramp worden er foto’s gemaakt. Van alle kanten komen lichtflitsen. Zou iemand het op KitKat willen zetten om me te kunnen chanteren? Dat hadden ze gedacht. Ik ben slimmer dan die lafaards. Snel duik ik onder de struiken en baan me zigzaggend een weg richting de achtertuin. Nog één sprintje en dan ben ik binnen. Ik sjees langs het konijnenhok, miauw gedag tegen Magnum en dender door mijn kattenluik.

japieHagelwit

Terwijl ik de natte bende uit mijn vacht schud, spoel ik de film in mijn kop terug. Zag ik het nou goed? Had Magnum ook van die witte knikkers in zijn jas zitten? Zouden ze het ook op hem gemunt hebben? Daar moet ik een stokje voor steken. Dat ze mij te grazen willen nemen, is al erg genoeg. Maar van mijn furriend blijven ze af. Na een snelle hap – met een volle buik kan ik beter denken – stap ik weer naar buiten. De regen is overgegaan in een wolkbreuk. Ik tuur tussen het hekwerk door maar zie amper een poot voor ogen. ‘Magnum,’ schreeuw tussen het geraas van slagregens en donderslagen door, ‘Magnum, waar zit je?’ Als ik hem tijdens een felle flits vrolijk aan zie komen huppelen, schrik ik me tien brokken in de rondte. Tijdens het weerlicht zie ik nog net hoe de pestkoppen zijn zwarte jas veranderd hebben in hagelwit. Hoe durven ze mijn furriend zo te plagen! ‘Zoek je Magnum?’ snuffelt het witte snuitje. ‘Hij schuilt even onder een pallet. Mijn furloofde houdt niet zo van hagel en onweer.’

japieHoge hoed

‘Uw fffur furloofde?’, weet ik stotterend uit te brengen. ‘Weet u zeker dat u niet mijn furriend Magnum bent? Zijn de kogeltjes niet te hard op uw kop terecht gekomen, waardoor u niet meer weet wie u bent?’ Het witte snoetje is heel stellig en snuffelt dat Magnum echt haar furloofde is. Nu snap ik helemaal niks meer van. ‘We hebben elkaar nog niet ontmoet, toch?!,’ gaat het witte snoetje opgewekt verder. ‘Jij moet Japie zijn. Magnum heeft al zoveel over je gesnuffeld. Ik herken je meteen. Ik zal me even voorstellen. Pita is mijn naam.‘ Ik ben met stomheid geslagen. Hoe komt die ineens uit de hoge hoed getoverd?

Japie: kopstoten naar de hemel

hemelHet gaat niet goed met mijn mens. Ik denk dat de hitte naar haar hoofd is gestegen. Ze doet dingen die ze normaal nooit doet (althans, ik heb het haar nog niet eerder zien doen). En ze kraamt onzin uit. Ze heeft het maar over ene Pita. Pita zou een vriendin zijn die hier komt wonen. Mijn furkering kan het niet zijn, want die heet Pummy. Voor de zekerheid check ik bij Foppe of hij een andere scharrel heeft. Daar is hij heel stellig in. Hij is nog altijd tot ver over zijn snorharen furliefd op Luna Poes. Magnum wast zijn lange oren in onschuld. Had ik maar weer een meisje, verzucht hij.

Ruimte maken

Met veel woorden, die niet voor herhaling vatbaar zijn, haalt mijn mens een hoge ladder uit de overvolle schuur. Een interessant ding, ik kan niet anders miauwen. Vanuit de schaduw onder de dichte struiken kijk ik toe hoe Mo puffend plantenbakken vol uitgedroogde bloemen de trap op zeult en op het schuurdak neer zet. ‘We hebben ruimte nodig, Japie, anders kan Pita hier niet wonen’, legt ze uit. Weer die geheimzinnige Pita.
Daar waar ik eerst kon slalommen tussen de grote kuipen vol planten wordt het steeds leger. Alleen de heg staat nog breeduit in de weg. Niet voor lang, want zelfs die moet er aan geloven. Weer klimt ze de ladder op. Deze keer om met een enorme schaar de lange takken te lijf gaan. Onvoorstelbaar hoeveel groter de tuin wordt.

hemelSlecht meows

Geluiden op de telefoon trekken haar aandacht. Dankbaar voor een pauze tijdens het zware werk in de hitte leest ze de berichten die binnenkomen. Waar haar hoofd eerst nog knalrood was, trekt het opeens wit weg. Naast water dat van haar voorhoofd gutst, komt er nu ook vocht uit haar ogen. Ze zakt neer in de zee van ruimte die ze voor de onbekende Pita aan het maken is. Ik voel aan mijn snorharen dat er iets niet klopt en kruip op haar schoot. Terwijl ze aait en aait voel ik hoe haar tranen in mijn vacht druppelen. Ik helemaal niet van dat gefrunnik aan mijn lijf en het liefst zou ik wegspringen, maar ik merk dat er iets belangrijks is gebeurd. Net als ik het niet meer uithou, fluistert ze bijna onhoorbaar: ‘Oopa Floris is een stralende ster geworden, jochie. Je grote voorbeeld is er niet meer.’ Vergeten is Pita, vergeten het werk. Stilletjes kruip ik weg tot het bijna donker is.

hemelHemel

In de tuin staat de trap er verlaten bij. Dit is mijn kans. Voorzichtig zet ik een poot op de onderste tree. Dat gaat verrassend makkelijk. In mum van tijd roetsj ik omhoog, veel sneller dan wanneer ik in mijn boom klauter. Onder me gaapt een enorme diepte, boven me strekt zich de sterrenhemel uit. Daar zijn onze furriends die we op aarde moeten missen. Ik speur naar de meeste stralende ster. Die ene daar, daar moet hem zijn. ‘Dag lieve Oopa Floris,’ miauw ik naar de hemel, ‘ik ben het, Japie! Zullen we nog één keer?’ Ik ga op mijn achterpoten staan en strek me zover mogelijk uit. Dichter bij de sterren kan ik niet komen. ‘Hier komtie, Oopa, kopstoot naar links, kopstoot naar rechts.’

Koppie van Japie

Japie: niet alle dromen zijn bedrog

dromenHet feest in de stad is allang voorbij. Mijn wonden zijn gelikt. Ik heb zoveel bemoedigende reacties gehad op mijn laatste furhaal dat ik nieuwe moed heb om mijn allerliefste meisie mee uit te vragen. Eerst heb ik schoon schip gemaakt met haar broertjes. Ik noemde ze bazig. Het was niet aardig van mij om dit over ze te zeggen. Daarom allereerst een rectifiCATie. De broers van Pummy zijn gewoon bezorgd en beschermend om hun gestreepte huisgenoot. Dat begint ook met een b, maar betekent heel wat anders dan bazig. Het is fijn dat we dit kattefietje hebben uitgemiauwd. Ook ik ben zuinig op mijn furkering en zou echt niet willen dat er iets naars gebeurt. Daarom wordt ons meowe afspraakje totaal anders.

dromenChaperonne

Om er zeker van te zijn dat haar niets kan overkomen, halen Foppe en tante Cato haar eigenpotig op. Dat mijn tante niet voor de poes is, maakt haar de purfecte chaperonne. Iets dat mijn schoonbroertjes gerust stelt. Ik hoor ze al aankomen. Zenuwachtig leg ik de laatste poot aan mijn outfit. Mijn snorharen waren nog nooit zo mooi gekruld, m’n kuifje zit keurig netjes en mijn vacht is schoner dan schoon. Mijn stropdas is opnieuw naar de stomerij geweest, de muziek is geregeld en de maan heeft beloofd zich extra uit te sloven. Niets kan een romantische ontmoeting meer in de weg staan.

Romantiek

De zon begint langzaam onder te gaan. De lucht zindert van opwinding. In de gouden gloed van de laatste stralen zie ik haar zitten. Mijn stoere meisie. Mijn allerliefste Pummy. Haar ogen schitteren als dansende vuurvliegjes. Ze is nog mooier dan in mijn stoutste dromen. Mijn hart barst bijna uit mijn borstkas als ik langzaam naar haar toe loop. Furlegen kijken dromenwe elkaar aan. Foppe, in zijn perfecte zittende smoking, gaat ons galant voor naar de boom waarin gekleurde lampjes voor extra sfeer zorgen. Hij wijst haar de weg naar de top voor het beste uitzicht. Ik volg op gepaste afstand. Tante Cato knikt dat het goed is als ik een beetje dichter tegen haar aan schuif tot onze vachtjes elkaar raken. Dat is het moment dat mijn toffe furriend KeverT zijn speciaal voor vanavond gecomponeerde muziek begint.
Als de supermaan opkomt, sla ik voorzichtig mijn pluimstaart om haar heen. ‘Ik ben zo blij dat je hier bent,’ fluister ik zacht in haar poezelige oortjes, ‘dit is een purfecte avond.’ Terwijl de opzwepende klanken van Kevers spiraalmuziek opstijgen naar de hemel die bezaaid is met fonkelende sterren meowt Pummy terug: ‘Deze avond is alleen maar purfect, omdat jij hier bent.’ Dan haalt ze diep adem en voegt er vastberaden aan toe: ‘Voor jou sla ik alle wespen tot moes.’
Meow nou zelf, dat is toch romantiek ten top?!

Koppie van Japie

Japie: de meeste dromen zijn bedrog

dromenHet is feest in de stad. Met muziek en kermis en vuurwerk en kraampjes met veel lekkere hapjes. Ik heb zin om daar samen met mijn Pummy heen te gaan. Als ze weg kan komen van haar bazige broertjes kunnen we afspreken bij de eeuwenoude perenboom. Onder die boom hebben al heel wat furliefde stelletjes elkaar hun eerste zoen gegeven. Hoe romantisch zou het zijn als we allebei in die boom klimmen om samen naar de lichtjes te kijken. Ik droom ervan om steeds dichter tegen haar aan te kruipen, mijn pluimstaart om haar heen te slaan en lieve woordjes in haar poezelige oortjes te fluisteren. Dan moet ze toch wel in katzwijm vallen?! De vele lessen van Oopa Floris hebben me geleerd dat mijn haartjes netjes gekamd moeten zijn, mijn snorharen schoongewassen in de krul en mijn vacht om door een ringetje te halen. Om niets aan het toeval over te laten heb ik mijn tanden geflost met de hooisprieten van Magnum. Ik heb zelfs mijn sjieke stropdas naar de stomerij gebracht.

Buurtcontrole

dromenMijn broer vraagt waarom ik zo opgedoft ben. Snel kijk ik om me heen of niemand ons kan horen. Zachtjes meow ik dat ik mijn furkering mee wil nemen naar het feest in de stad. Foppe weet hoe het is om met zijn meisie op stap te zijn. Hij en tante Luna hebben heel wat gestolen uurtjes in de hooiberg gelegen. Hij stopt me wat extra zakgeld toe en zegt met een samenzwerende knipoog dat hij morgen alles in geuren en kleuren wil horen. Hij belooft de nachtdienst op zich te nemen als ik nu snel de avondronde doe. Dat laat ik me geen twee keer meowen.
De vlinders fladderen in mijn buik als ik stoer door onze straten stap. Mijn tred is zelfverzekerder dan anders. Ik speur de steegjes af naar verdekt opgesteld zittend gespuis. Het lijkt alsof iedereen naar het feest is, want geen enkele kat kruist mijn pad. Alleen nog even de prikkelbosjes voor de deur checken en dan kan ik mijn prachtige Pummy verrassen. Om mijn purfect zittende vacht niet vies te maken, tuur ik enkel in de donkere hoeken. Er is zelfs geen geritsel te horen.

Laffe daad

Net als ik me om wil draaien om verslag uit te brengen aan Foppe voel ik iets onder mijn vacht. Verschrikt kijk ik om. Links, rechts, achter me, niets te zien. Vreemd. Voor ik verder loop, voel ik het weer. Een trillende, scherpe scheut gaat door me heen. Dit heb ik nog nooit meegemaakt. Geïrriteerd draai ik me om de boosdoener toe te spreken. Geen glimp van degene die me van achteren heeft aangevallen. Het zoemende gevoel wordt steeds heviger, net als de scherpe prikken. Wie is die onzichtbare vijand? Waar ik me een paar minuten geleden nog zo zelfverzekerd voelde, nu neemt angst bezit van me.

Nachtmerrie

Ik ren de tuin in en dender door het kattenluik het donkere huis binnen. Foppe veert op uit zijn mand en vraagt zich af waarom ik zo snel terug ben. ‘Je hebt toch geen blauwtje gelopen, hè?!’ zegt hij plagend. Bij het zien van mijn paniek, weet hij dat het menens is. Hij dirigeert me de trap op naar ons mens, die al diep in slaap is. Ik duik op bed waar ik steeds dromenharder rondjes ren om te ontkomen aan de pijnlijke steken op mijn rug. Ik bijt en krabbel. Tevergeefs. De lafaard blijft prikken. Mo knipt het licht aan en staat op het punt te vragen of ik mijn dolle kwartiertje heb. Ook zij ziet direct de ernst. Haar zacht sussende stem vertelt me dat ik stil moet blijven, zodat ze kan kijken. Voorzichtig vouwt ze mijn haren opzij waar een furieus beest in een geel zwarte pyjama uit tevoorschijn komt. Hij vliegt een paar rondjes om daarna neer te vallen. Uitgeput laat ik me tegen Mo aan zakken, die keer op keer mijn koppie aait, net zo lang tot ik rustig ben. Van mijn droom is niets meer over. Het is een regelrechte nachtmerrie geworden. Misschien is mus spotten meer iets voor ons.

Koppie van Japie

Japie heeft Biester weer

Biester weer

Biester weer meowt mijn tante Luna het. Snertweer zegt mijn mens. Die kleine keffer van de hoek noemt het hondenweer. Iets klopt niet aan die benaming, want zijn mens moet hem door de stromende regen meesleuren om ergens zijn poot op te tillen. Niet dat het veel uitmaakt hij kan het net zo goed gelijk laten lopen. Zijn bolle buik hangt toch al in de nattigheid. Dat is een nadeel van korte pootjes. Ik hou het op takkenweer. Want…(tromgeroffel… niemand wil met dit zomerse herfstweer mijn boom in. Hoera!

Feest

Striemende regen tegen de ramen. Takken die woest heen en weer zwiepen. Voor de meesten onder ons reden om dieper weg te kruipen onder de dekens. Of zich op te vouwen in een mand. Ik niet. Regen is mijn favoriete weer. Niets is fijner dan stampen in de plassen. En rollebollen over de natte stoeptegels. Wacht even, nog fijner is het om daarna thuis te komen. Netjes als ik ben, schud ik eerst mijn modderige vacht uit in keuken tegen de ooit zo witte deurtjes. Daarna ren ik met zompige poten de trap op naar boven, spring met een plof op het grote bed en doe dan met druipende snorharen neusie neusie met mijn slapende mens. Voor ze doorheeft wat er gebeurt, lig ik al onder het dekbed met mijn natte jas dicht tegen haar aan. Miauw nou zelf, dat is toch feest!?

Doei krakers

Terwijl iedereen moppert op het onstuimige weer voel ik me in mijn poesitieve nopjes. Een vluchtige blik door het kattenluik leert me dat er niemand in de tuin is. Met mijn kop duw ik het luik omhoog. Even nog ben ik beschut tegen de stortbui. Dan stap ik vol goeie moed naar buiten, de stromende regen in. Eerst check ik of CW of De Rossige zich niet stiekem in de schuur verschanst hebben. Geen spoor van die twee. Nu kan ik op mijn gemak mijn boom inspecteren. Het rijkelijk gevallen hemelwater heeft hun geursporen grotendeels uitgewist. Dat geeft goeie moed. Ik zet mijn klauwen in de stam en krabbel of mijn leven ervan af hangt. Eerlijk gemiauwd doet het dat ook. Want de boom is mijn leven. Het is niet voor niks mìjn boom. Poot voor poot klauter ik omhoog. Mijn vlijmscherpe stiletto’s zorgen ervoor dat ik stevig op de stam kan blijven. Hoe hoger ik kom, hoe droger het wordt. Als ik boven ben, breekt de zon door. Mijn dag kan niet meer stuk. De krakers hebben het nakijken. Wat voor het weer het ook is, ik ben er weer!
Koppie van Japie