Alle berichten van mevrouw Bert

Hoe Bert straatcontroleur werd (10)

Het idee dat een katerman, recht van lijf en leden, iets met zijn tijd van leven moest doen, had ik van Tim geleerd, de kleine rode kater die voor Bert bij me woonde.

Nacht

Tim was een moeilijke kater, twee jaar toen hij hier kwam en dan al een PTSS waardoor hij soms aanviel. Lang verhaal kort, hij ontwikkelde zich tot knuffelkater met gebruiksaanwijzing. En daar kwam ook iets anders bij.
In die tijd sliep ik nogal slecht. Onrustig. Te licht. Er waren nachten waarin ik wakker schrok en me bang voelde, niet wetende waardoor, dus evenmin hoe ik het moest verhelpen.

Tim de slaapcoach

In de nacht is zoiets vanzelf moeilijker.
Al in de eerste weken veranderde er in zulke nachten iets. Tim voelde aan dat er iets met me was. Hij sprong dan op het bed, liep tot dichtbij mijn gezicht en keek me aan. Alert.
Het troostte me, gezien te worden.
Ik was niet alleen.
Dan aaide ik Tim en zei dat ik in orde was, waarna we alletwee weer rustig werden.
Zo werd Tim mijn slaapcoach. Iets dat juist hij, met zijn specifieke gevoeligheid, heel goed kon doen.

Rust

Toen Bert kwam, had ik door de jarenlange steun eigenlijk geen slaapcoach meer nodig. Gelukkig maar, wat Bert had ’s nachts op zijn beurt weer extra aandacht nodig.
Bert had andere kwaliteiten. Hij keek graag naar de straat en ik zag dat mensen in de straat naar hem opkeken. Er leek een vorm van contact te zijn. Bert keek intens naar beneden, en dan had hij een streng gezicht.
Van de weeromstuit werd het rustiger in de straat, daar zorgde hij wel voor. Hij moest niets hebben van gekke dingen. Geen lachen en praten onder het raam, nee dankubeleefd en nou doorlopen graag, zei het toeziend oog van Bert.
Juist Bert, met zijn intens kijken, met zijn behoefte aan rust en stilte en veiligheid, werd een uitstekende straatcontroleur.

Talent

Nu ben ik benieuwd wat Ollie voor dagbesteding gaat vinden. Het is waarschijnlijk te vroeg, want zijn voedselallergie zorgt nog voor wat ongemak. Hij is een kater vol energie, en ik vermoed met veel talenten. De straat is nog steeds rustig, en ik slaap nog steeds heel redelijk, dus Ollie mag kiezen wat hij later wil worden. Als hij maar gelukkig is.

Bert ontdekt de poezenlimonade (9)

Meestal zag ik Bert niet drinken, wat juist goed was, zeiden alle kattenwebsites, maar naarmate in de zomer de temperaturen stegen, stonden diezelfde kattenwebsites vol met waarschuwingen. Drinken, drinken, drinken.
Ja, maar hoe dan, dacht ik.

Opties

Ik dacht aan een waterfonteintje. Zo’n mooi klein geval voor in de huiskamer. In de dierenwinkel zag ik de prachtigste modellen, alleen, er was een bezwaar. Het geluid. Vooral wanneer ik mijn oor dichtbij hield, hoorde ik het brommen, gonzen of anderszins, en dan wist ik het al. Rare geluiden, daar werd Bert zenuwachtig van. Geen fonteintje dus.
Van de waterkraan drinken was evenmin een optie. Herhaaldelijk had ik bij een gezellig ingericht aanrecht gestaan, met uitnodigend op de dikke handdoek kloppend, in de hoop dat hij zou springen: “Kom dan.” Geen enkele keer.
Bij de snel optredende angsklachten kwam ook, dat Bert van zichzelf een moeilijke drinker was. Begon hij, dan was de minste storing fataal. Tegen hem praten kon niet en een beweging maken was evenmin aan te raden.

Ingeving

Maar ja, in een hete zomer moest er toch iets gebeuren. Vermoedelijk kwam de ingeving van Boven, want op een dag wist ik het.
Een beetje snek op een bordje. Een beetje veel water erbij. Roeren. Dit alles met een feestelijke stem de huiskamer indragen en daar met blijheid neerzetten.
Emotie. Presentatie.
Bert keek eens naar mij.
Naar het bord.
“Heerlijk Bert,” jubelde ik.
Hij rook. Ik knikte. Hij dronk. Ik zat stil.
Erna kwam de felicitatie-knuffel en vervolgens ging Bert tevreden over het leven een dutje doen.
En ik voelde me wat geruster.

De dag erna, weer tropisch, dronk Bert weer van de poezenlimonade. Natuurlijk met een andere snack erin, maar in de keuken had ik variaties en smaken voor maanden op voorraad. Dat wist hij natuurlijk. Had hij op weer een hittedag geen trek in kip, dan kwam er vis, en andersom ook.
Gewoon water hoefde hij niet meer. Ja, wie hoeft dat wel, als er poezenlimonade bestaat?

De video is uit 2018. Bert is hier al senior, ongeveer 11 jaar.

Bert en de nacht-gewoonten (8)

Bert was een kater die van vaste gewoonten hield, alleen veranderde het nogal eens wat hij een vaste gewoonte vond. Dat gold zeker voor de nacht.

Eerste nacht

De allereerste nacht samen was veelbelovend. Als kersverse ex-asieljongen sliep hij zomaar op het hoofdkussen naast het mijne en ik dacht, voortaan is het zo. Bert dacht er anders over. Eenmalig vond hij genoeg. In de maanden erna sliep hij beneden in de huiskamer, wat voor hem een overzichtelijke ruimte was.
Geleidelijk veranderde hij van mening, vermoedelijk door een toename van zelfvertrouwen door de eindeloze speelsessies. Boven slapen, dat leek hem wel wat.

Spannend

Het begon met nieuwsgierigheid. Dan zag ik vanuit het bed een nieuwsgierige kater zijn kop boven de trap uitsteken. En weer weg. Terug. Weg. En terug.
Daarna kwamen incidentele bezoeken, die voor hem zo spannend waren dat hij eenmaal op de slaapkamer, er meteen uit wegrende. Later werd ik weleens wakker omdat hij op bed stond en mij bestudeerde.
Online las ik verhalen over katers die op en onder het dekbed wilden, over poezen die zo dicht mogelijk bij hun mens sliepen, maar Bert niet. Hij wilde weten waar hij aan begon, en hij wilde grenzen, en hij bleef bij alles wat aarzelen over wat kon en mocht. Oude angstklachten, nog van het straatleven van voor het asiel.

Trap op

Al snel na de beginfase van nieuwsgierigheid begonnen we te lijken op zo’n oud stel uit een Engelse comedy-serie. Het tutten met en voor elkaar. Dat begon al bij de trap.
Bert zette een pootje op de eerste trede en keek me aan.
– Ga jij eerst?
Pootje eraf.
– Goed, dan ga ik eerst.
Na drie stappen rende Bert de trap op, om op de overloop me op te wachten.
– Goedzo Bert, wat ben je een snelle jongen, dat kun je hoor.
Elke avond dit in de herhaling. Ook wat hierop volgde, de slaapkamerscène.

Nacht

Bij het voeteneind had Bert een eigen kussen. Dat snapte hij: waar zijn stuk begon en eindigde. Dan had hij ook zekerheid dat hij er mocht liggen. Aanvankelijk was er wel het probleem geweest dat ik zo ver weg leek te liggen, maar toen ik eenmaal dwars in bed ging slapen, konden we elkaar gewoon aankijken. En, ook belangrijk, bij het aaien was hij onder handbereik.
Soms moest dat aaien opeens, ongeacht het nachteljk uur.
-Meww!
– Wat is er Bert?
– Mewww!
Aaien. Knorren, wat snel overging in een motorgeluid als ik knorrieborriebeertje Bert in zijn vacht fluisterde. “Nu gaan we weer slapen.”

Eerlijk is eerlijk, dit was niet wederzijds. Wanneer ik uit een angstdroom wakker schrok en piepte “Bert?” dan hoorde ik hem snurken.

Trap af

Soms sliep hij de hele nacht op bed, vaker ging hij beneden naar de
vensterbank om daar, in de donkere huiskamer, naar de autolampen te kijken.
’s Morgens was hij weer present in de slaapkamer, en dan gingen we samen naar beneden, op de overloop boven begon het al:
– Ga jij als eerste?
Pootje op de trap, pootje weer terug.
– Dan ga ik, hoor.

Soms rende hij langs me heen. Soms hopte hij tree voor tree achter me aan. Soms moest ik vragen of hij nog dacht te komen. Rssst! Daar was hij.

Gezellig

Beneden hadden we weer het zachte genoegen van het aaien, en dan vertelde ik wat er die dag zou gebeuren (bij voorkeur niets) en dat het ongetwijfeld weer fijn zou zijn, en ook dat deden we in de herhaling, als een eindeloze reeks van bevestiging dat we van hetzelfde hielden, de alledaagse gezelligheid van het samenzijn, dat zo heerlijk en vertrouwd aanvoelde, iedere avond en elke ochtend weer iets meer dan de vorige keer. Gewoonten zijn het fundament van elk samenzijn.

Bert en de tandenoperatie (7)

December kwam en daarmee de zorgen over hoe Bert zou reageren op het vuurwerk, en het piekeren wat ik kon doen om dat voor hem gemakkelijker te maken. Al in de eerste dagen kwam er een andere zorg bij.

Scheef

Ik zag dat Bert brokjes at op een nieuwe, vreemde manier. Hij hield zijn kop scheef. Elke keer weer, of de brokjes alleen aan de ene kant en niet aan de andere kant mochten komen. Dat was raar. Logisch nadenken kon ik al snel niet meer dus ik belde zijn dokter voor een huisbezoek.
Op maandag 3 december kwam een andere dokter aan huis. Dat vond Bert moeilijk. Hij verschool zich onder de tafel. Ik wilde er graag bij.
Het onderzoek wees uit dat zijn tandvlees er rood en paars uitzag. Hij mocht pijnstiller (Onsior) en er kwam nader overleg met betrekking tot een operatie.
Toen de dokter weg was, ging ik alsnog even bij Bert onder de tafel liggen. We aaiden wat. We hingen wat. Ik zweeg over wat misschien ging komen.

Kliniek

Foto’s Dierenkliniek Stevenshof)

Meteen al donderdag gingen we naar de kliniek. Geen eten die ochtend, en ik dan gespannen, dan nog de taxi in en de luchten van de dierenarts, ik was graag in zijn plaats gegaan, maar zo lagen de kaarten niet.
Het moeilijkste was Bert achterlaten.
Wat te zeggen, wist hij wel dat ik voor hem terug kwam, dat ik altijd voor hem terug kwam, voelde hij dat van binnen wel, dat hij echt-echt bij me hoorde?
In tranen liep ik terug naar huis, bijna een uur lang, om daar te wachten tot ik weer heen kon.
Stofzuigen.
Het raam verder open dan anders, wat opeens kon en toch een innerlijk alarm liet afgaan.
Kijken of de telefoon het deed.
Een lijstje met klusjes maken en die afstrepen, dan deed ik tenminste nog iets met de tijd, anders maakte ik mezelf ook veel te overstuur met wat-als gedachten, en ik wilde sterk zijn voor Bert.

De foto’s op de Facebookpagina van de kliniek hielpen niet. Die tralies. Dat oppakken. Hoe hij er lag na de operatie.  Ik wilde erheen, uitleggen wat hij wel en niet fijn vond en hoe het moest. Maar ik hield me in.

Naar huis

In de namiddag haalde ik een slappe slaperige Bert op, die weinig bezwaar maakte tegen de taxi. In het korfje bleef het stil.  De tanden kreeg ik mee in een busje. No way dat ik iets van Bert buiten mijn bereik liet.
Die nacht sliepen we samen op de bank in de huiskamer, met de deuren dicht. Traplopen was niet verantwoord; hij stond wankel op de pootjes. Bert sliep uitstekend en snurkte tevreden over de knusse nabijheid.

Hij was niet boos op mij, hij nam me niets kwalijk, terwijl ik het toch was geweest die hem gebracht had.
De dag erna at hij met smaak van het aansterk-eten, aangelengd met wat warm water tot een geurige massa mousse.
Hij hield zijn kop recht.
De dag erna ook al.
Brokjes waren het spannendste, want hard en zo’n operatie is nogal wat. In mijn logboek lees ik:

Dag #6 van herstel. Leek te willen dat ik bij hem bleef toen hij brokjes at en ik zag: soms scheef, soms verplaatst hij een brokje, soms kraakt en eet hij goed.

Zo wilde Bert het: brokjes eten terwijl ik erbij bleef. Dat deed ik dus, want een kater die om steun vraagt, die weiger je niet. Aaien leidt tot eten, het is een universele wet.

Geleidelijk hernam het gewone leven zich, alsof het nooit anders was geweest. Op zondag 23 december noteerde ik: ‘Bert at 40 gram brokjes. Hij gaapte gisteren in mijn gezicht en ik ademde het in en alles leek gewoon.’
Ja, alles leek gewoon.
Maar het kleine busje met de tanden herinnerde me eraan hoe breekbaar het gewone leven was. Dus dat borg ik op, uit het zicht.
Wat je niet ziet, dat is er niet.
Ziezo, de dagen waren weer goed.

Toen Bert dieet moest houden (6)

Het leven met Tim, de kater die voor Bert bij me woonde, had zo zijn invloed op het leven met Bert. Tim was nierpatiënt geweest en elke avond tegen half tien, kreeg hij een medicijnhapje. Dat at hij van mijn vingers, knorde tussentijds, en nam zijn tijd. Als eerbetoon aan Tim, besloot ik om Bert elke avond een snack te geven.
Bert had geen bezwaar.

Extra

Hij was een kater die een dikke vacht had, zware botten, en die ook nog eens groot van postuur was. Dan mag je best wat extra’s eten.
Bert lustte zowat alles. Helemaal als het gecombineerd werd met knuffels en woordjes. Zo kwam er als vanzelf ook een ochtendsnack. Brokjes waren de lekkerste die er bestonden, een ex-asielkater als Bert verdiende dat, en zelf vond hij dat ook. Was zijn bord leeg, dan vulde ik meteen bij, ook door overwegingen dat hij anders misschien ging bunkeren wat tot overgewicht kon leiden.

Dieet

Die zorg was overbodig. Bij een bezoek aan zijn dokter, waar allerlei onderzoeken aan te pas kwamen, kreeg ik te horen dat Bert te dik was.
En zich in het voorstadium van diabetes bevond.
Ik wist wat dat kon betekenen: elke dag met naaldjes in de weer. Stress, voor hem en mij. Er was gelukkig een oplossing en die heette afvallen. Dieet houden.

Met een zak Metabolic brokken gingen we naar huis.
Nieuwe brokjes. Meer spelen, dat moest ook, en dat zag ik somber in. Want na het heftige spelen in de acute post-asiel fase, was bij Bert het grote ontspannen ingetreden. Hij wilde vooral liggen, knuffels en op de berging kijken, wat niet mocht, en daarom juist.
De beste kans was dus anders eten.

Het bleek al snel wie er de grootste problemen mee had. Dat was ik. Want ik wilde voortdurend snacks en hapjes serveren, verwennen, vertroetelen, het beestje zien eten want dan was ik het ook. Ik was dus, zoals ze dat in Amerika noemen, een feeder geworden. Mijn welzijn hing af van zijn eetgedrag. In zekere zin was ik de patiënt.
Met dat inzicht keek ik anders naar Bert.

Sportbrokken

Hij paste zich aan. Op zijn blog vertelde hij over zijn nieuwe eten, dat het sportbrokken waren die hem een atletisch figuur zouden bezorgen.
Intussen at hij met minder smaak dan van de wilde tonijn paté met een garnering van garnalen, maar toch, hij at.
En eigenlijk, als ik goed naar hem keek, at hij gewoon genoeg. Hij was niet knorrig, niet boos op mij, hij nam het leven zoals het kwam.
Bij een later doktersbezoek bleek hij uit het voorstadium van diabetes te zijn. En inderdaad, zijn figuur was atletischer dan voorheen.

En ik had dankzij Bert weer iets geleerd; dat er een groot verschil was hoe hij op een probleem reageerde en ik. Hij: het is zoals het is. Ik: paniekerig. Het was wel duidelijk, wie er bij ons thuis het verstandigste was.