En elke dag speelden we muis-onder-de-lap (2)

In de taxi van het asiel naar huis stelde ik me het nieuwe samenwonen met deze jonge kater Bert  heerlijk voor. We zouden elkaar goed begrijpen, elke dag knuffelen en ruimte laten om katerdingen te doen en mensendingen te doen, en dat ging dan vanzelf, zo zou het gaan, ik wist het zeker.

Realiteit

De realiteit was anders. Het begon er al mee dat ik Bert misprijzend in zijn bak zag kijken. Daar lag iets in dat hem niet aanstond. Hij keek naar mij, dan in zijn bak, dan naar mij.
Ik belde het asiel en hoorde dat hij houtkorrels gewend was. Twee uur later kon Bert naar genoegen van zijn bak gebruik maken.
Het was iets kleins misschien, maar het maakte wel meteen duidelijk dat we elkaar nog moesten leren kennen. Hoe we waren. Hoe we samen waren. Of dat lukte.
Hij keek naar mij om te zien hoe doet ze. En zo keek ik naar hem. Ik hield een logboek bij zodat ik mijn indrukken bij elkaar hield. Op 4 juni 2015, de dag na aankomst, schreef ik na een sombere vaststelling: “nog niet geknuffeld” het volgende:

2020uur sprong op schoot na lang lief praten van mij, schrok ervan en sprong meteen weg om op het tapijt te gaan liggen. Ik mocht erbij. Bert doet dus aan nabijheid.
2045uur zit op de bank nu op kussen en daaronder fleecedeken. Kijkt rond en ziet eruit of hij alles overdenkt.
2103uur gaat nu beetje liggen in slaaphouding.
De vooruitgang is: een fijn plekje op de bank en lang beneden.
2112uur wast zich

Spelen

Dag in, dag uit noteerde ik wat er gebeurde. Zo weet ik dat we al in de eerste week met spelen begonnen. Op zijn asielboekje stond immers ‘Erg onzeker’. Daarom dacht ik, hij heeft zekerheid en vertrouwen nodig, door de gang van zaken te kennen, door te weten waar hij op kan rekenen, door mij te leren kennen en door te ervaren dat hij ook wat te zeggen heeft: grenzen en wensen. En ook om te leren hoe we kunnen aaien. Dat ging niet vanzelf. Hij wilde het wel en dan weer niet, ik wilde het graag en als hij zijn kop wegdraaide, voelde ik me afgewezen. Ik dacht, hij vindt me niet aardig.

Muis

Bij het lintje kwam een ander spelletje en dat was muis onder de lap. Men neme een muis aan een lang lint, die op het tapijt leggen. Dan daarover een laken, of een deel ervn, vrij strak draperen, zodat de muis onder die lap een kleine bult is.
“Wacht even Bert.”
Kater aan de ene zijde.
Vrouw aan de andere zijde.
“We beginnen.”
Dan bewoog ik de muis langzaam. Bert spande zijn spieren. Weer bewegen. Bert sprong, frommelde de lap tussen zijn poten, rolde ermee en lag dan na te hijgen.
“Je hebt gewonnen!”
Tweede ronde. En de derde. En meer. Soms erna even met het lintje, als een soort afbouw.

Thuis

Geleidelijk lukte het aaien ook beter, ik snapte beter wat hij wilde en hij voelde zich geruster als ik aan zijn vacht friemelde. Alleen zijn buik aanraken was streng verboden. Daar bleef ik dus af. Zo verliepen de eerste weken. En achteraf zie ik, hoe we alletwee naar hetzelfde verlangden, dat wat we eigenlijk al hadden, bij elkaar willen zijn, elkaar aardig vinden, het samen gezellig hebben, voelen dat we dankzij elkaar een thuis hadden.

Eén gedachte over “En elke dag speelden we muis-onder-de-lap (2)

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *