Categorie archieven: Mevrouw Bert

Hoe Bert de monteur uit huis kreeg (15)

Bert en ik vonden geleidelijk een ritme van gewone dagen en gewone weken en die vormden zich vanzelf tot een gewoon leven, waarin de tijd min of meer stil leek te staan. Elke dag leek op de vorige, al zei ik ’s morgens tegen hem hoe de dag heette en wat het plan was.
De dag had een andere naam. Het plan was elke dag hetzelfde. Knuffels en samenzijn.
In het weekend kwam er de wiekentsnek bij.

Monteur

Maar de rust van het gewone kon akelig verstoord worden door het bezoek van een monteur. Vrijwel zonder uitzondering was dat een man met een harde stem en met harde stappen, die daarbij nog eens de boel hier flink ontregelde. Kwam de monteur voor de CV-ketel, die boven in de berging hing, dan was er chaos.
Bert snapte niet waarom de monteur wel en hij niet in de berging mocht.
En hij vond het ook hinderlijk dat ik van boven naar beneden ging om de waterkraan uit en aan en dan weer uit en aan te doen. Die onrust, nee.

Overloop

Er kwam een dag dat hij niet meer bang onder de tafel bleef zitten. Die dag zag ik een andere kant van hem. Deze monteur was net als de anderen wat te luidruchtig aanwezig geweest. Nu stond hij in de huiskamer de administratie te doen, er waren papieren die ik moest tekenen.
Terwijl ik wachtte, zag ik Bert onder de tafel uit komen lopen met een dreigende houding. Hij keek naar de monteur. Stap voor stap naderde hij de monteur die argeloos op de papieren keek.
Zelfvertrouwen verdient steun.
Ik pakte het koffertje van de monteur en zei: “Dit gaan we afwikkelen op de overloop” en liep erheen, gevolgd door de verbaasde monteur.

Groot

Toen ik weer in de huiskamer terugkeerde, zat er een kater op het tapijt, die zich tien keer groter was gaan voelen. Hij had de monteur uit huis gejaagd. Hij kon zoiets. Hij was een belangrijke jongen die op het huis en zijn vrouw paste. De hele dag was Bert anders, sterker, zelfs zijn spinnen leek wat harder dan anders.
En ik wist, er komt altijd een volgende monteur, maar dan zou Bert er beter tegen opgewassen zijn. Misschien moest ik zelfs even waarschuwen bij de woningbouwstichting, dat hier een gevaarlijke kater woonde die snel genoeg had van herrie.

Toen Bert ook op bed wilde (14)

Na de eerste nacht samen, toen Bert op het hoofdkussen naast het mijne sliep, bleef hij voortaan beneden. De huiskamer was meer dan genoeg nieuw terrein, en ook toen hij wist wat er waar stond en wat hij ermee kon, bleef hij ’s nachts beneden.

Inzicht

Ik vond het eenzaam. Online las ik allerlei artikelen over katten die op hun vrouw sliepen, in haar armen, op haar hoofd, er was geen einde aan de combinaties, en intussen lag ik alleen in bed. Wel werd ik elke ochtend hartelijk begroet. Ja, beneden.
Het duurde even voor ik de oplossing vond. Die zat in mij. Wanneer ik ophield met verwachten en verlangen naar wat ik zo graag wilde, hield dat eenzame gevoel vanzelf op. Ook dat duurde even.
Leven met katten is lessen leren. Elke nieuwe situatie brengt inzichten over jezelf.

Uiteindelijk vond ik het innerlijk knopje dat ingedrukt moest worden voor kunnen loslaten. Dat kwam ook omdat ik me meer concentreerde op wat Bert wel te geven had: de knuffels overdag, de kopjes, dat ik mijn gezicht in zijn vacht mocht duwen en hoe warm en harig dat voelde. En hoe hij naar me keek, dan voelde ik, de liefde is wederzijds.
Geleidelijk werd ik tevreden.

Verandering

En zoals het dan gaat als je met katten leeft, wanneer alles vredig is, verandert het. Op een nacht stond Bert aan het bed. Mewww! Ik wakker. Hij wilde óók op het bed.
Niet op of naast me.
Niet op het tweede hoofdkussen.
Niet onder het dekbed.
Bert wilde erbij.
Dus bij mij, maar toch op zichzelf en toch ook samen.
Dat snapte ik wel. Een kater met angstklachten heeft behoefte aan nabijheid en ook aan een eigen terrein om daar veilig te zijn.
Er was maar één manier waarop dat kon.

In het donker

Ik legde het tweede kussen op het voeteneinde van het bed. Zelf sliep ik niet meer in de lengte, maar diagonaal, wat best ging. Zo lag ik onder oogbereik van Bert. En ik kon hem ook zien. Het leidde al gauw tot kleine gesprekjes in het donker:

–  Ben je ook nog wakker?
– Meww.
– Nu gaan we slapen hoor
– KNORRR KNORRRR KNORRR
– Nou goed nog even achter je oor
– KNORRRRRR
– Bert, nu moeten we echt… nou nog heel even dan.

Soms werd ik ’s nachts wakker door een nabije miauw omdat hij een knuffel nodig had. Kan gebeuren. Dan lagen we daar in het halfduister van de slaapkamer, even aaien, wat zachte woordjes, wat knorren en dan konden we weer verder slapen, zo vervolgden we samen de nacht. Dat bleef ook zo toen Bert wat meer zelfvertrouwen had ontwikkeld. Ieder een eigen plaats in bed, logisch, en rechtuit in bed slapen lijkt me nog steeds een vreemde houding.

Bert en de nacht met herrie (13)

Het einde van december naderde en daarmee kwam het besef dat er een nacht kwam met vuurwerk, hoe moest dat met Bert? Een gevoelige kater met angstklachten hield vast nog minder van dat soort herrie dan ik. En in het asiel wisten natuurlijk ook niet hoe hij zou reageren. Dus we waren op onszelf aangewezen, met andere woorden op elkaar. Het nieuwe jaar 2016 was overmijdelijk, wilden we goed door die laatste nacht komen.
En dat wilden we.

Bankhangen

Een paar dagen tevoren druppelde de Bach Rescue Remedy in zijn eten. Er zat geen smaak aan, dus zelfs de kritische Bert at het op. Het verzachtte.
De avond zelf gingen we langer bankhangen dan anders. Aaien. Lieve woordjes. Gewoon bij elkaar liggen. Bert accepteerde dat ik beddengoed neerlegde, hij plofte er meteen gezellig op. Dat ik deze nacht beneden sliep, vond hij gewoon. Tussen de aaisessies door speeden we met het lintje. Bij elke knal die buiten klonk – het was nog niet eens middernacht – keek hij naar mij, ik aaide en zei tegen het vragende katergezicht: “Dat is buiten en wij zijn binnen.” Het stelde hem gerust.

In tegenstelling tot Bert, was ik gespannen. Om hem, want hoe zou het gaan, hoe zou hij reageren, en wat kon ik dan doen. En ook vanwege mezelf, omdat vuurwerk me bang maakt. Maar ik wilde sterk voor twee zijn.
Wel keek ik steeds naar de klok. Straks begon het. En wat zou er dan gebeuren.

Het was 1 minuut over 12, nog voor de explosies, toen Bert in de bak stapte. Wat moet, dat moet. De opluchting van erna werkte door.
Bam-bam op het lintje.
Knuffels. En weliswaar keek hij naar het raam met enige alertheid, maar hij gaf me ook gelijk, wij waren binnen en binnen was ook het lintje. Bam-bam.
Die ochtend werd ik wakker en zag Bert in de vensterbank zitten. Alles was weer gewoon. Een jonge kater had genoeg afleiding aan een lintje.

Lampje

De jaren erna durfden we alletwee meer aan. Bert had er een gewoonte van gemaakt om op bed te slapen. Tegen middernacht deed ik een lampje aan als de decemberherrie buiten begon. We waren alletwee gespannen maar we voelden ook, zolang we blijven aaien en praten zijn we veilig.
Elke tien, vijf minuten meldde ik hoe lang we het al zo goed deden: “Wij kunnen dit hoor Bert, het is bijna over.”
Bert was elke keer de eerste die weer kon slapen. Ik keek naar zijn grote lichaam en voelde me dankbaar voor zijn vertrouwen en dat we weer behouden waren gebleven. En ik besefte wat een zelfvertrouwen hij had opgebouwd. Een volwassen kater, in de bloei van zijn leven, zoals ik vaak tegen hem zei.

Hoekbank

Eind vorig jaar haalde ik het beddengoed weer naar beneden, zodat ik op de bank kon slapen. Door de artrose liep Bert moeilijker trappen –  zestien jaar, zo gaan die dingen – en  beneden slapen leek me gemakkelijker. Veiliger ook. Ook een kat kan zich verstappen, dat had ik met Tim een keer meegemaakt.
Ik sliep op het korte stuk van de hoekbank, Bert sliep op een kussen op het langere stuk – wel dichtbij, natuurlijk.
Tegen middernacht werden we wakker van de herrie. Bert hing met zijn poten over het kussen en keek me aan. Net als elk jaar ervoor was het weer aaien en praten, tot het minder werd. We hadden steun aan elkaar, we hadden elkaar, we konden alles aan omdat we immers samen waren.

Het veertje kwam van boven (12)

In mij zit een Bert-vormige ruimte, en daar leer ik nu mee leven. Ik hoop dat die ruimte straks vol stroomt met vreugde om alles wat er was tussen hem en mij, dus daarvoor moet ik de ruimte eerst leeg-huilen. Er is tot mijn verbazing iets van troost gekomen. Het leek wel of Bert een teken gaf. Dat ging zo.

Zacht

Ik liep op straat, gewoon in flink tempo als altijd, rechtdoor lopend, denkend aan de dingen van de dag en de kwesties uit het boek dat ik aan het schrijven ben, toen ik in mijn gang gestopt werd.
Er gebeurde iets, voelde ik van binnen, iets dat voor mij bedoeld is.
Dus ik stond stil.
Voor mijn oog dwarrelde van hoog boven naar beneden een klein zacht veertje, om en om de eigen as, langzaam-langzaam, ik zag het neerdalen, terwijl ik stilstond in die drukke winkelstraat.
Iets in mij gaf er antwoord op. Er kwamen tranen in mijn ogen, door het verdriet dat gemaakt is van gemis en verlangen – o, nog één keer mijn gezicht in zijn vacht te kunnen duwen, nog één keer zijn zachte knorren te horen, hem met liefde naar mij te kunnen kijken.
En ik ontwaarde in mij, terwijl dat veertje langzaam dichter bij me kwam, ook een nieuw gevoel. Er kwam iets van dankbaarheid om alles dat er was geweest, en misschien nog wel ergens bestond, in een andere dimensie. Dat veertje leek van Bert zelf afkomstig te zijn, een manier om me te laten weten dat hij er nog was, op een manier die ik nog niet kon begrijpen.
Het was nog steeds hij en ik, samen, maar anders.

Het veertje nam ik behoedzaam in mijn handen. Mee naar huis. Bewaren. Onthouden. Troost in vinden.

Troost

Pas later kon ik er wat over nadenken. Troost, jazeker. En ook de les dat ik moet leren loslaten. Want zo’n veertje gaat stuk als je het stevig vast houdt. Rustig op je hand laten liggen, open staan voor de kwetsbaarheid en de zachtheid ervan. Zo moet het.

Toen Bert zijn poot dwars zette (11)

In tegenstelling tot het algemeen gangbare idee dat katten graag hoog zitten, wenste Bert laag te blijven. Hoger dan de vensterbank hoefde voor hem niet. En ik dacht, misschien is dit een kwestie van wennen, hij woont pas drie jaar hier, iedereen heeft een eigen tempo, wie weet wat er morgen gebeurt.

Daarom bleef het kattenmeubel op de slaapkamer staan waar het stond.

Elke ochtend wandelde Bert langs het meubel, of het er niet was. Ging hij ’s avonds mee naar bed, dan leek het meubel ook onzichtbaar voor hem.
Een kater met principes.

Beleefd

Inmiddels ook een kater met meer zelfvertrouwen, want daar hadden we samen flink aan gewerkt. Veel spelen, vaak winnen, complimenten, een basis-diploma huiskater. Onzeker was hij nog steeds, vooral bij iets nieuws, maar wat hem vertrouwd voorkwam, kon hij steeds beter en gemakkelijker aan.
Heerlijk om te zien, en ik werd er ook een beetje hoogmoedig van. Alsof ik dit teweeg had gebracht, en het niet Berts eigen moed en durf waren geweest.
Daarom hield ik vast aan dat meubel. Maand na maand, jaar na jaar, ik wees ernaar, ik klopte er enthousiast op, ik vertelde er verhalen over, als het had gekund met de afmetingen, was ik er ter demonstratie zelf in gaat zitten.
Bert luisterde aanvankelijk belangstellend, en toen ik doorging luisterde hij beleefd. Dan keek hij me aan en dacht intussen aan iets anders. Misschien aan zijn krabpaal beneden, die in zekere zin toch ook een meubel was, en daar had ik het niet over. Of aan het delen van meubels, we lagen samen op het bed en op de bank, en dan zou hij nu opeens in een kattenmeubel moeten gaan liggen in zijn upje, dankubeleefd, geen zin in.

Geleidelijk besefte ik dat ook Bert, de grote lieve knuffelkater, zijn eigen katerman-mysterie had. Onder zijn meegaandheid was, juist door het gegroeid zelfvertrouwen, het besef gekomen dat hij het recht tot weigeren bezat. En dat deed hij op zijn eigen zachtmoedige wijze, waarin hij volhardde. Nodig was dat wel, want ik bleek langzaam van begrip.

Foto

Pas na twee jaren van vragen en uitleggen, en bij de aanblik van het beleefd luisterende katergezicht, begon ik te begrijpen dat Bert geen zin had en geen zin zou krijgen in het kattenmeubel. Toen ruimde ik het op. Wel maakte ik pro memorie beneden een foto van Bert bij een deel ervan. Dat vond hij wèl goed.
En eerlijk waar, zonder dat meubel oogde de slaapkamer een stuk ruimer. Gezelliger ook. “Je had gelijk, Bert,” zei ik de eerste avond na het opruimen. Bert knorde tevreden. 100 punten voor de huiskater.