Bert en de nacht-gewoonten (8)

Bert was een kater die van vaste gewoonten hield, alleen veranderde het nogal eens wat hij een vaste gewoonte vond. Dat gold zeker voor de nacht.

Eerste nacht

De allereerste nacht samen was veelbelovend. Als kersverse ex-asieljongen sliep hij zomaar op het hoofdkussen naast het mijne en ik dacht, voortaan is het zo. Bert dacht er anders over. Eenmalig vond hij genoeg. In de maanden erna sliep hij beneden in de huiskamer, wat voor hem een overzichtelijke ruimte was.
Geleidelijk veranderde hij van mening, vermoedelijk door een toename van zelfvertrouwen door de eindeloze speelsessies. Boven slapen, dat leek hem wel wat.

Spannend

Het begon met nieuwsgierigheid. Dan zag ik vanuit het bed een nieuwsgierige kater zijn kop boven de trap uitsteken. En weer weg. Terug. Weg. En terug.
Daarna kwamen incidentele bezoeken, die voor hem zo spannend waren dat hij eenmaal op de slaapkamer, er meteen uit wegrende. Later werd ik weleens wakker omdat hij op bed stond en mij bestudeerde.
Online las ik verhalen over katers die op en onder het dekbed wilden, over poezen die zo dicht mogelijk bij hun mens sliepen, maar Bert niet. Hij wilde weten waar hij aan begon, en hij wilde grenzen, en hij bleef bij alles wat aarzelen over wat kon en mocht. Oude angstklachten, nog van het straatleven van voor het asiel.

Trap op

Al snel na de beginfase van nieuwsgierigheid begonnen we te lijken op zo’n oud stel uit een Engelse comedy-serie. Het tutten met en voor elkaar. Dat begon al bij de trap.
Bert zette een pootje op de eerste trede en keek me aan.
– Ga jij eerst?
Pootje eraf.
– Goed, dan ga ik eerst.
Na drie stappen rende Bert de trap op, om op de overloop me op te wachten.
– Goedzo Bert, wat ben je een snelle jongen, dat kun je hoor.
Elke avond dit in de herhaling. Ook wat hierop volgde, de slaapkamerscène.

Nacht

Bij het voeteneind had Bert een eigen kussen. Dat snapte hij: waar zijn stuk begon en eindigde. Dan had hij ook zekerheid dat hij er mocht liggen. Aanvankelijk was er wel het probleem geweest dat ik zo ver weg leek te liggen, maar toen ik eenmaal dwars in bed ging slapen, konden we elkaar gewoon aankijken. En, ook belangrijk, bij het aaien was hij onder handbereik.
Soms moest dat aaien opeens, ongeacht het nachteljk uur.
-Meww!
– Wat is er Bert?
– Mewww!
Aaien. Knorren, wat snel overging in een motorgeluid als ik knorrieborriebeertje Bert in zijn vacht fluisterde. “Nu gaan we weer slapen.”

Eerlijk is eerlijk, dit was niet wederzijds. Wanneer ik uit een angstdroom wakker schrok en piepte “Bert?” dan hoorde ik hem snurken.

Trap af

Soms sliep hij de hele nacht op bed, vaker ging hij beneden naar de
vensterbank om daar, in de donkere huiskamer, naar de autolampen te kijken.
’s Morgens was hij weer present in de slaapkamer, en dan gingen we samen naar beneden, op de overloop boven begon het al:
– Ga jij als eerste?
Pootje op de trap, pootje weer terug.
– Dan ga ik, hoor.

Soms rende hij langs me heen. Soms hopte hij tree voor tree achter me aan. Soms moest ik vragen of hij nog dacht te komen. Rssst! Daar was hij.

Gezellig

Beneden hadden we weer het zachte genoegen van het aaien, en dan vertelde ik wat er die dag zou gebeuren (bij voorkeur niets) en dat het ongetwijfeld weer fijn zou zijn, en ook dat deden we in de herhaling, als een eindeloze reeks van bevestiging dat we van hetzelfde hielden, de alledaagse gezelligheid van het samenzijn, dat zo heerlijk en vertrouwd aanvoelde, iedere avond en elke ochtend weer iets meer dan de vorige keer. Gewoonten zijn het fundament van elk samenzijn.

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *