Zomaar ineens is het echt helemaal zomer geworden. De zon schijnt de hele dag en het is superwarm. Het lijkt wel een beetje of we in de woestijn wonen, zo heet is het.
In de tuin
Ik hoop dat iedereen voorzichtig doet en goed water drinkt. Of soep eet, dat is nog beter.
Ikzelf vind het heerlijk. Ik kan goed tegen de warmte. Ik doe gewoon heel rustig aan, ik slaap veel of lig te soeselen. Net als altijd dus, zegt mijn vrouw. Maar dat is natuurlijk niet waar. Als het niet keiheet is lig ik ook veel in mijn tuin, maar dan denk ik na of ik kijk om me heen naar alles wat er gebeurt. Nu met die hitte kan dat niet, daar is het te warm voor. Je moet wel slapen, het kan niet anders.
Bovendien: ik ben bijna de hele nacht wakker en druk bezig.
In het donker
Als het donker wordt koelt het af. En dan gaat iedereen op stap. Alle dieren die overdag slapen worden wakker. Ik ook.
Natuurlijk ben ik niet de hele nacht wakker, dat is veel te lang voor een seeniejorkater. Ik doe dus een paar dutjes tussendoor, op mijn stoel of in mijn doos.
Maar de rest van de nacht loop ik rond in mijn tuin. En soms in de tuin van de hond naast mij. Die tuin interesseert me niet meer zo. Wat moet ik in een tuin waar een hond woont? Daar is niks aan, echt niet. Bovendien plast hij in zijn tuin, en dat vind ik fies.
Mijn mensen zijn opgelucht dat ik er niet meer naar toe ga. Ze denken dat het komt omdat ik me erbij neer heb gelegd dat de tuin van de hond van hem is en niet meer van mij. Dat is niet waar. De tuin is van mij, alleen kan ik er nu niet altijd komen wegens de hond. Maar hoe dan ook, de tuin van de hond sla ik meestal over.
Ik loop dus door mijn eigen tuin om te kontrooleren of alles in orde is. Als dat zo is ga ik mijn trap op, naar de daken van de schuurtjes. Want daar gebeurt het.
In de nacht
Alle mensen slapen, het is heel stil. Je hoort daarom alles wat er gebeurt in de tuinen. De vogels slapen ook. Alleen de fleermuisen zijn wakker. En de muisjes en mijn rat. En ik en andere katten.
Elke kat uit de buurt loopt in de nacht over de schuurtjes.
De meeste katten ken ik wel, ze wonen vlakbij mij. Je hebt natuurlijk Juffrouw Mier, daar heb ik al over verteld. Achter mij woont een poes van een restoorant, die vecht wel eens met Juffrouw Mier. Verderop heb je een broer en zus meen koen. Die zijn heel aardig. De broer is best verlegen, net als ik. Zijn zus is wat baziger, maar niet heel erg. Dan heb je nog Bassie, met een witte stip op zijn neus. Dat is een katerman, niet meer zo heel erg jong. Hij is vriendelijk en geeft nooit problemen. Ietsje verderop woont een poesenmevrouw. Ze is grijs met oranje en al best heel oud. Ze komt weleens overdag in mijn tuin om water te drinken. Zij is heel erg stoer en ook een beetje gemeen. Bassie is bang voor haar en ik eigenlijk ook wel. Daarom durf ik niks te doen als ze over het dak loopt, ik doe net alsof ik haar niet zie. Ik heb geen zin in klappen. Ze is gelukkig wel een beetje rustiger geworden nu ze ouder is.
Meestal zit iedereen op zijn of haar eigen stukje dak. Af en toe lopen we naar elkaar toe en zitten even naast elkaar. Soms komen er nog katten van verder weg uit het blok. Maar die weten dat wij allemaal daar wonen. Dus ze lopen voorzichtig voorbei en dat mag als het nacht is.
Afontuur
Ik ben dus overdag buiten, en in de nacht ook. Vroeg in de avond kom ik slapen en knuffelen op het grote bed. Maar ik vind het toch ook moeilijk dat ik van alles mis wat er buiten gebeurt.
’s Ochtends vroeg kom ik naar binnen, dan klim ik op mijn kurk en val in slaap. Nadat ik eerst al mijn natvoer dat binnen staat op heb gegeten en ook nog een berg brokken. Want je krijgt natuurlijk honger van een hele nacht bezig zijn.
Pop en Beer deden presies hetzelfde. Zij waren ook de hele nacht buiten, op afontuur. Mijn mensen noemden ze dan zomerspoken. Nu ben ik een zomerspook. En ik vind het super.
Veilig
Weet je wat ik het allerfijnste vind?
Soms komt mijn man kijken waar ik ben. Dan is hij al gaan slapen en weer wakker geworden omdat ik nog niet binnen ben. En dan kom hij in het donker naar mij zoeken. Af en toe doet mijn vrouw dat, maar meestal mijn man. Dat vind ik een veilig gevoel, dat er altijd iemand op mij let.
Ik ben heel graag buiten in mijn tuin. Overdag of in de nacht. In de zon en in de kou. Als het moet zelfs in de regen. Altijd wel eigenlijk.
Juist omdat ik weet dat ik een huis heb. Een huis waar ik woon. Met mijn mensen.