Kijk, je kunt dan wel een huisdier zijn, maar daarmee hoef je nog niet alles goed te vinden. Je bent als huisdier ook iemand. Een persoon. En iedere persoon heeft het af en toe nodig om grenzen te stellen. Ik ook.
Als je geen grenzen stelt, dan durf je dat nog niet. Omdat je bang bent voor ruzie of boosheid of ellende van wat voor soort ook. Maar dat hoeft niet, hoor. Ik zal uitleggen hoe je grenzen stelt.
Als mijn vrouw te lang aait op een manier die ik niet zo fijn vind, dan kijk ik haar even diep aan. Dat ik echt staar, zeg maar, en dan kijk ik heel verwijtend. Dus dan geef ik een eerste signaal dat ze moet stoppen. Het eerste signaal moet klein en eenvoudig zijn. Dat die ander denkt: o ja, nou oke, dan niet. Niks aan de hand. Maar soms aait mijn vrouw door, dan is ze een beetje in gedachten. Wat doe ik dan?
Tweede signaal. Dat is wat duidelijker. Ik ga dan op mijn andere zij liggen. Dus ik trek me terug. Dan kan het nog gebeuren dat ze het niet snapt. Ze aait dan gewoon mijn andere kant. Dus dan ga ik even ergens anders liggen. Het derde signaal moet duidelijk zijn en dat is het ook. Ik heb een grens gesteld. Niks aan de hand.
Nog een voorbeeld?
Soms vind ik het avondeten vies. Dat ik denk: getsie, wie heeft dat uitgebraakt, dat ga ik niet eten. Dus dan zet ik een paar stappen weg van mijn bord en kijk mijn vrouw aan. Zij: “Wat is er Bertje, lust je het niet?” Ik hef een voorpootje omhoog, hou het in de lucht en miauw kort. Zij weet dan zeker dat er iets aan de hand is. En het duurt soms een halve minuut maar de juiste oplossing komt elke keer: een nieuw bord eten. Iets lekkers.
Zo gaat dat met grenzen stellen. Je trekt je terug en je houdt contact. En je moet ook geduld hebben zodat die ander snapt wat je bedoelt.