Ik had dus een potlood waarmee ik geweldig kon spelen. Opeens was het er. Ik tikte ertegen en dan bewoog het. Superduperleuk. En toen opeens was ik er klaar mee.
Geen zin
“Bertje, kijk eens hoe leuk het potlood beweegt,” zei mijn vrouw. Ze tikte ertegen, zoals ik het altijd deed. Het potlood bewoog. Het deed me helemaal niks. Toen zei mijn vrouw: “Nu moet jij het doen.” Ik keek en dacht: nee. Geen zin.
Gefoel
Spelen gaat alleen wanneer je zin hebt, anders lukt het niet. Ik kan niet bedenken wat ik moet doen als ik speel, zulke hersens heb ik gewoon niet, dus ik moet het gefoel hebben. Dat iets in mij het spannend vindt of leuk of dat ik nieuwsgierig ben naar een beweging of dat ik me oer voel en ik wil bijten of rollen of alles tegelijk. Dan speel ik en ik heb dus ook met het potlood zo gespeeld.
Tot mijn gefoel voorbij was. Het was helemaal op. Een potlood, bleeh. Wat heb je eraan. Niks. Een potlood is stom.
Veter
Gelukkig had ik mijn veter nog, die is lekker stevig en ik kan erin bijten en rollen. Dus dan is er helemaal niks aan de hand. Maar mijn vrouw snapte het niet. Ze begon een heel verhaal over eerst vond ik het zo leuk en hoe kan het nou dat het opeens niet meer leuk is, en ze had nog wel een ekstra potlood neergelegd. Ik heb het hele verhaal aangehoord en eerlijk waar dat deed ik vooral omdat ze erbij aaide. Vind ik fijn.
Spelen
Maar het is echt zo, spelen is gefoel. Hoe dat presies werkt, weet ik ook niet. Hoe het opeens kan komen en verdwijnen bedoel ik, en waarom het ene wel goed speelt en het andere juist weer niet. Dat is ook een misteerie van mijn leven.