Als knuffelkater hou ik van aaien. Voor elk moment van de dag en soms ook ’s nachts is er een andere aai. Zacht aaien met een beetje friemelen heb ik graag na het eten. Ben ik naar de bak geweest dat wil ik een stevige hand met gesprek. Over mijn kop heb ik het liefste een of twee vingers, niet meer.
Als je een knuffelkater bent dan betekent dat niet dat je alle knuffels altijd goed vindt. Het betekent dat je verstand van knuffels hebt. En dat je er precies in bent. Het is net als mensen die heel graag eten, die lusten ook niet altijd alles.
Rustig
Aaien helpt mij ook om rustig te worden. Zacht en langzaam en dan heel soms een lief woordje erbij. Ik begin te gapen, ik rek een pootje uit, ik zucht en dan wil ik in slaap doezelen en dan moet ze erbij blijven voor de gezelligheid. Want ik slaap wel maar ik weet dat soort dingen toch. Daar ben ik knuffelkater voor.
Spanning
Alleen als ik schrik dan wil ik niks aan mijn lichaam. Hoor ik een knal dan moet ik opletten en tegelijkertijd wil ik dat niet want ik vind het eng. Dus dan heb ik spanning. Omdat ik twee dingen tegelijkertijd voel. Dat is moeilijk. En dan kan ik er eerlijk waar niks meer bijhebben. Dus ook geen aaien. Ik moet dan wachten tot het weer kan.
Bijkomen
De spanning komt heel snel maar gaat heel langzaam weg. Daarna moet ik bijkomen, en dan wil ik zacht aaien van kop tot staart en terug. Maar dan geen gekus op mijn pootjes of gefriemel met mijn staart, wat mijn vrouw zo leuk vindt om te doen. Ik kijk even van: hè-gets, en dat snapt ze meteen.
Vorig jaar waren er heel veel knallen en nou ook en zo komen we er doorheen, dat we op elkaar letten en mijn vrouw zegt ook met hulp van Boven. Ik hoop dat we allemaal veilig blijven en dat we kunnen bijkomen.