Mijn vrouw kwam thuis met iets nieuws in haar tas. Het was voor mij. Een visje. Ze deed er heel blij over, dus ik hoopte meteen dat het ook voor mij leuk zou zijn. Toen ging ze ermee aan de slag.
In de keuken liet ze een grote schaal met water vollopen, ik hoorde de kraan de hele tijd lopen, het ging maar door. Ik dacht, als ik maar niet in bad hoef.
Ze kwam terug met de schaal water en zette die op het tapijt. “Kom kijken, Bertje,” zei ze. Ik wilde niet, want ik lag net lekker voor de ventilator. Een beetje wind in mijn vacht, ik hou d’r van. Dus ik keek wel van een afstandje. Ze friemelde iets uit een pakje en deed dat in het water.
Een visje. Het flapperde en klapperde, ik werd er meteen gespannen van. Van die rare geluiden. En toen ging het zwemmen maar ik wist gewoon dat het geen echte vis was, daar ben ik kater voor, alleen wist ik niet wat het dan wel was. “Een Robovisje,” zei ze verheugd. Ze keek er de hele tijd naar. Ik ook. Wat een griezelig visje. Het wil iets zijn maar het is niets. Daar werd ik bang door. Dat vreemde gekke gedoe dat je niet kunt vertrouwen.
Nou, de schaal ging weer terug naar de keuken en het visje verdween. Ik was en bleef van slag. De hele avond voelde ik me bangelijk en klein, en ik had veel aandacht nodig om bij te komen.
Ik vind een Robo-visje helemaal niks. Doe mij nou maar voor nu en voor altijd een lintje. Dat snap ik, dat kan ik, dat vind ik leuk. Dus.