Categorie archieven: Japie

Japie: toeval bestaat wel

Welke vierpoter kent het niet, een bezoek aan witjas voor een APK: De Algemene Periode Keuring. Je weet wel, dat je ongevraagd bekeken en betast wordt op plekken waar jij dat helemaal niet wilt. In je oren, om te horen of je wel goed kunt luisteren. In je bek, want ze willen weten of je brokken kunt laten kraken. Onder je staart om te kijken hoe het gesteld is met je toiletgewoonten.

Allemaal privéaangelegenheden vind ik. Ook luisteren ze met een koud ding naar je hart. Natuurlijk klopt die als een razende, want anders kun je niet houden van. Al is dat op dat moment misschien even iets minder, omdat je er in geluisd bent met valse voorwendselen. Maar het ergste vind ik toch wel wanneer die handen je buik betasten om te weten hoe je eet. Even langs die ribben, even knijpen in je speklaagje. Zo gênant. Met tot slot – de grootste horror – dat je in je blote niksie op het apparaat moet gaan staan die er getallen uit tovert. Die cijfers zijn nooit goed. Of ze zijn te groot. Of ze zijn te klein. Met tot slot het vernederende oordeel, zoals in mijn geval: Japie is wat aan de dikke kant.

Zondagse gewoonte

Omdat bij ons thuis iedereen verkeerde getallen heeft, staat er tot grote ergernis van ons alle drie zo’n monsterlijk apparaat in huis. Iedere zondag – na het lezen van de letters van Kever – komt het uit de kast en moeten wij er aan geloven. Dat afschrikwekkende ding blijft er net zo lang staan tot iedereen aan de beurt is geweest. Ik kan jullie miauwen dat dat de zondagse sfeer best kan verprutsen. Vooral omdat mijn tante Cato alles uit diezelfde kast trekt om aan dit wekelijke moment te ontkomen. Zij is van mening dat het voor dames extra gevoelig ligt om in het openbaar gewogen te worden. Ik furtel maar niks over mijn vernederende ervaringen bij witjas. Dat gaat ze toch niet snappen. Daarvoor is het gat in de cijfers tussen ons te groot.
Misschien moet ik erbij miauwen dat ons mens nooit iets zegt over de cijfers die ze ziet staan. Ze is altijd enthousiast en zegt dat we het supergoed doen als we er uit ons zelf op blijven staan. Bij stil zitten, geeft ze zelfs extra complimenten. Na afloop komt de grote beloning, snoepjes. Stiekem verdenk ik ons mens er van dat het aantal kipsnackjes dat je krijgt, afhangt van de getalletjes die ze even daarvoor heeft gezien. Maar dat kan ik niet factchecken, omdat ze nooit vertelt wat er staat. Dat briefje waar ze alles op noteert, moet ik toch eens in poten zien te krijgen.

Bijzonder moment

Tot die ene keer. Het is al weer even geleden, een maand of twee ofzo. Ik hoor jullie namelijk al rekenen. En naar het cijfer kijken op de foto. Die is speciaal gemaakt voor bij dit furhaal. Het is van de laatste keer dat ik op de weegschaal stond, gisteren dus. Het is maar goed dat er geen veren in het apparaat zitten. Anders waren die misschien wel gesprongen, nadat ik erop gesprongen was. Maar goed, even terugkomend op die ene keer. Mijn broer ging eerst.
‘Goed gedaan hoor Foppe’, prijst mijn mens en geeft hem een kipsnackje. Of twee, dat kon ik niet zo goed zien. Het water droop al uit mijn bek, zoveel zin had ik in wat lekkers. Omdat tante Cato binnen pootbereik was, zwaaide Mo haar direct daarna op de schaal. ‘Wat een toeval’, hoorde ik haar mompelen. Ook tante Cato werd beloond. Popelend wachtte ik op mijn beurt. Dansend stond ik op het weegding, wetende waar ik het allemaal voor doe. Lachend hield Mo me vast. ‘Wel stil blijven staan, Kleine Rakker, anders blijven de getalletjes ook dansen.’ Even bleef het stil. Haar gezicht een en al verbazing. Smachtend keek ik haar aan, wachtend op mijn beloning. Toen pakte ze bus en strooide rijkelijk snackjes in het rond alsof het feest was. ‘Dit is zo’n toevallig moment,’ jubelde ze, ‘hoe vaak komt dit nou voor?! Jullie wegen alle drie anders en toch hebben jullie allemaal dezelfde cijfers. Een nul, een drie, een vijf en een zeven. Zo bijzonder!’
Waarschijnlijk had ik toen beter niet zo kunnen schransen, want sindsdien vliegen de winterse onzen er aan. Een ons per week ongeveer, dus reken maar uit, wat ik toen woog.

Koppie van Japie

Japie heeft een mooie kerstgedachte

Sinds de openingstijden van het vogelrestaurant in onze ieniemienie achtertuin zijn verruimd, is het een drukte van jewelste. Als een lopend vuurtje gaat het nieuws door de wijk: ‘Heb je het al gehoord? De Fly-Inn in de jungle van Japie is deze winter weer non-stop geopend!’ De vleugels kwetteren het aan elkaar door. Van heinde en ver komen ze aanvliegen op de goed gevulde voederplank.

Hongerige koolmezen en vinken doen zich te goed aan de keur van zaden. Duiven schooieren tussen de gevallen pitjes op de grond onder plank. Deugnieten van kauwen eten op het dak van de schuur waar ze hun eigen dis krijgen voorgeschoteld. Mussen nemen de heg in beslag van waaruit ze massaal toeslaan. Vrolijke fluiters met hun felblauwe petjes bepalen vanuit de top van mijn boom hun strategie. Merels en lijsters met holle magen eten liever in het strookje aan de voorkant. In de prikkelbosjes zitten felgekleurde bessen waar ze dol op zijn. Tussen het afgevallen blad woelen ze naar wormen en insecten. Het is de hele dag door een vrolijk gekwebbel. Zelf zit ik op de boomstam in de hoek, de purrfecte plek om vogelteevee te kijken.

Rust verstoord

Alles is pais en vree. Tot buur langsloopt met overvolle boodschappentassen en mij ziet zitten. ‘Ksssst’, schreeuwt buur en komt woest naderbij, ‘ksssst!’ Dapper blijf ik op mijn post. ‘KSSSSST, WEG JIJ DAAR!’ De vogels schieten verschrikt op. Ik hol naar binnen, het kattenluik kleppert luid. Mijn mens komt af op de commotie, ziet boze buur weglopen en maakt de optelsom. ‘Ik deed helemaal niks,’ miauw ik furschrikt, ‘ik keek alleen maar.’ Mo aait over mijn bol en zegt sussend: ‘Dat weet ik toch, jochie. Jij houdt meer van muis dan van mus. Dat is meer iets voor je furkering. In onze tuin komen gelukkig nog vogels.’
Ze loopt naar buur toe. Ik sluip achter haar aan en verschans me tussen uitpuilende kliko’s. Wat er niet meer in past, ligt op de grond. Ik knoop in mijn staart dat ik hier vannacht even terug moet komen. Dat kan nog wel eens wat interessants opleveren. Mo blijft in de poort staan van de verder smetteloze tuin waar een zware azijnlucht op haar longen slaat. Buur heeft de grote tegels grondig geboend. Sprietjes groen krijgen er geen kans. Zandkorrels ontsnappen niet aan de aandacht als de hoge drukreiniger het werk doet. Happend naar adem vraagt ze wat er aan de hand is. ‘Jouw kat loert naar de vogels. Dat is zielig voor die beestjes.’

Natuurliefhebber

Ze kijkt langs de kale omheining die opgeleukt is met fel knipperende kerstverlichting. ‘Tja, dat doen katten soms’, antwoordt ze. Mijn mens heeft allang geleerd om discussies te vermijden over mijn buiten zijn en verandert het onderwerp van gesprek. ‘Komen de kinderen eten met Kerst?’ Buur begint te glunderen. ‘Ja, alle kinderen en kleinkinderen komen. Dochterlief en schoonzoon vliegen over vanuit Verwegistan.’ Het is buur gegund dat het reislustige gezin compleet is om in deze tijd van het jaar Saame te kunnen zijn. Hoewel ze het al weet – de kiloknallers puilen uit de tassen – informeert ze naar het menu.
Na het uitwisselen van de beleefdheden wenst ze buur een fijne tijd met elkaar. Als ze weg wil lopen, voegt buur er aan toe dat ze lekker met zijn allen naar het bos gaan om een frisse neus te halen.

Het gezin is dol op de natuur. Het is gelijk aanleiding om naar de egels te informeren. Want die zijn zo schattig. Ik weet dat de Stekels zich de laatste weken hebben volgevreten en inmiddels tevreden liggen te snurken in hun huisjes. ‘Die zijn pas in winterslaap gegaan’, zegt Mo met een warme glimlach. ‘O, vandaar, ik zag ze al niet meer langs je tuin lopen. Leuke beestjes hoor, maar ja, het geeft wel een hoop troep, hè?! Net als die vetbollen voor de vogels. Geeft dat geen vlekken op je tegels?’ Mijn mens houdt wijselijk haar mond, en glimlacht nog een keer vriendelijk voor ze zich eindelijk omdraait.

Val

’s Avonds ga ik terug naar de etensresten. Ik hoop op een bingo. Het is lang geleden dat ik een sappige muis op heb. Het water loopt me in de bek als ik denk aan zo’n grote bruine knoeperd. Dat zou toch een purrrrfect kerstmenu zijn. Als ik dichterbij kom, zie ik ze al scharrelen. Dat wordt een makkie. Maar dan vanuit het niets opeens een harde klap van dichtslaand metaal. Nog een laatste piep gevolgd door een ijzige stilte. De nietsvermoedende diertjes schieten alle kanten. Ook ik maak dat ik weg kom voordat mijn staart gegrepen kan worden door zo’n gemene klem. Wat is de kerstgedachte toch mooi. Net als de natuur. Al hangt het er wel van af hoe het vogeltje gebekt is.

Koppie van Japie

Japie: liefde op het eerste gezicht

Een van de favoriete liedjes van mijn mens is Alles is liefde. Zodra dat nummer op de radio komt, maak ik dat ik weg kom. De volumeknop gaat voluit en ze brult mee alsof haar leven er van af hangt. Daarna is ze altijd blij. Met een beetje mazzel is het Foppe die de pineut is als ze wil dansen. Hangend in haar armen wordt hij plat gezoend, terwijl ze fluistert dat liefde in de kleine dingen zit en daarmee overal is. Soms vergeet ze dat even, maar na dit liedje gelooft ze weer dat geluk voor iedereen is. Ook voor wie stilletjes verlangt.

Verrassing

Het is altijd goed om in wonderen te blijven geloven. Want ze bestaan echt. Dat heb ik van de week meegemaakt. Een vriendin van ons mens stuurt haar een bericht. Om de hoek van het huis staat een verrassing op je te wachten. Het is aardedonker. We zitten net behaaglijk onder een kleedje op de bank. Mo treuzelt. De gure oostenwind is weinig uitnodigend om de kou in te stappen. Een nieuw plingetje. Je moet echt gaan kijken. Ik weet zeker dat jullie voor elkaar gemaakt zijn. Enthousiast stier ik achter haar aan. Eenmaal buiten raak ik afgeleid door geritsel onder de struiken. Vergeten is de verrassing. Er is werk aan de winkel.

Vonken

Een uur of wat later kom ik tevreden thuis. Muisbezorgd kan weer leveren. Het verrast me dat Mo nog wakker is. Die gaat meestal vroeg onder de wol. Zeker in de winter. Dan hebben we een ploegendienst om haar warm te houden. In het gezellige schemerlicht zie ik haar ogen sprankelen en haar wangen gloeien. Hemels verliefd kijkt ze naar haar verrassing. Het is overduidelijk liefde op het eerste gezicht. Vanaf hier zie ik de vonken er af springen. Het moet gemiauwd die vriendin heeft er duidelijk kijk op. Verbaasd kijk ik toe hoe ze innig verstrengeld met elkaar op de bank liggen. Mijn mens laat er geen gras over groeien. Eerlijk waar, de verrassing van haar vriendin ziet er zacht en uitnodigend uit. Dat hij van katten houdt is overduidelijk, want tante Cato is niet bij hem weg te slaan. En ik kan jullie miauwen, als er iemand kieskeurig is, is het mijn tante. Standaard keurt ze op voorpoot iets af. Maar ook zij laat zich gewillig inpakken door de verrassing.

Hoodie

Mo ziet me in de deuropening staan. Uitnodigend klopt ze met haar hand op de bank. ‘Kom je ook bij Hoodie liggen, lieverd?!’ Ik aarzel. Zelfs mijn altijd-voor-alles-bange-broer ligt stijf tegen hem aan. Opeens schieten gedachten door mijn kop. Is er nog wel plaats voor mij nu Hoodie er is? Je hoort zo vaak dat als er een nieuwe liefde in het spel is dat alles anders wordt. Mijn broer en tante hebben de oudste rechten. Die wonen hier al zo lang. Misschien moet ik maar gaan. Ik draai me om om mijn toevlucht te zoeken bij de stekels. Misschien zijn ze nog niet in winterslaap. Vlak voor ik door het luik het holst van de nacht in wil schieten, voel ik twee armen om me heen. Ze voelen furtrouwd en toch is het anders. Warm en zacht en fluffie omhullen me als een liefdevolle deken. Dit is wat ze bedoelt.
Samen gaan we terug naar de bank waar Foppe en tante Cato zich gelijk weer tegen ons mens gehuld in een waanzinnig dikke Hoodie aan nestelen. Opeens snap ik het liedje waar Mo altijd zo blij van wordt. Geluk ligt soms ergens om de hoek.

Koppie van Japie

Japie houdt een klauterwedstrijd

Alle rattenoren bij elkaar! Hoor ik mijn mens daar al aankomen? Ze is eerder thuis dan ik had verwacht. Opgejaagd kauw ik de laatste stukken van de stevige staart door. Hap slik, wat een heerlijk gevoel om ze zo door mijn slokdarm mijn buik in te laten glijden. De furrukkulluke ingewanden moeten maar even wachten. Die bewaar ik voor straks. Onder de bank vallen ze niet op. Bezorgd kijk ik in de rondte. Het ziet er best oké uit. Sterker nog, het ziet eruit om door een ringetje te halen. Vind ik. De brokstukken van de lamp worden aan het oog onttrokken door het tafeltje in de hoek. De vlekken zitten achter het gordijn. Nog even mijn snorharen oppoetsen en het is alsof er niets is gebeurd.

Suf

Als een malle sjees ik door de deur die de woonkamer van de gang scheidt. Precies op tijd kom ik tot stilstand en zet mijn allerbraafste smoel op. Tante Cato en mijn broer halen opgelucht adem. We zijn compleet. Zodra ze het geluid van de auto hoorden, zaten ze al paraat. Terwijl ik wacht op de sleutel in het slot droom ik nog even terug. Dit keer was het een weergaloos Kat&Rat-spel, waarbij de bruine slimmerik met glanzende kraalogen en ik behoorlijk aan elkaar gewaagd waren.
Het begint als altijd. Elkaar eerst een beetje aftasten op de favoriete ontmoetingsplek van de Kraalogen. Ik heb mijn keus snel gemaakt. Het moet die dikke worden die in de achterhoede een beetje suf voor zich uit zit te staren. Nu weet ik dat hij het spel verrekte goed speelde. Als er iemand niet suf was, was het deze Kraaloog. Hem vangen is een makkie. Daar draai ik mijn poot niet meer voor om. Die kattieken heb ik sinds de Weilandfeesten tot in de puntjes van mijn snorharen furfijnd. De medewerkers van Muisbezorgd moeten immers wel het goeie voorbeeld krijgen. Aan zijn nekvel sleur ik hem door de tuin.

Foetsie

De gang door het kattenluik verdient nog wel de nodige aandacht. Want als er één ding is dat je niet moet doen, is het het beest loslaten voordat je zelf binnen bent. Daar gaat het nog wel eens mis. Dat konden jullie vorige keer lezen. Die snoodaard schoot onder het aanrechtblok linea recta een keukenkast in. Deze rent richting de woonkamer. Rat in het bakkie, dacht ik. Eenmaal in de woonkamer zie ik em nergens meer. Niet onder de bank, niet achter de kast, niet in het krabhuis, niet in de mand van tante Cato, niet achter het tafeltje in de hoek. Hij kan toch niet zomaar verdwenen zijn?!
Opnieuw volg ik het spoor. En kom weer uit in die ene hoek. Het lijkt alsof de wind de gordijnen laat wapperen. Maar dat kan helemaal niet, want ’s nachts zijn de ramen dicht. Als ik de stof weer zie bewegen, speur ik de lap af. De geur is overduidelijk. Hij moet hier ergens zijn. Turend tussen de plooien zie ik zijn stugge staart. Ik bedenk me geen moment en zet met mijn klauwen in het okergele gewaad. Terwijl ik de stof heen en zweer zwaai, houdt Rat zich bovenin stevig vast. Tijd voor plan B.
Ik spring op het tafeltje en laveer tussen snuisterijen door. Waarom legt Mo dat nou zo vol? Zo kan ik toch geen aanloop nemen. Katzijdank is door het boomklauteren de kracht in mijn achterpoten enorm gegroeid. Ik verbaas mezelf door met één sprong bijna tot bovenin het gordijn te komen. Rat schrikt zich half dood. Na een kleine worsteling glijden we allebei naar beneden. Ik haak mijn stiletto’s in de gordijnen om te voorkomen dat ik te pletter val. Dat de glazen lamp naar beneden kukelt, daar kan ik echt niets aan doen. Ik ben al blij dat ik zelf niet gewond raak aan die scherven. Op het moment dat Rat versuft blijft liggen, sla ik opnieuw toe en sleep hem naar een andere hoek om het karwei af te maken. Totdat ik word gestoord door de te vroege thuiskomst van mijn mens.

Betrapt

De voordeur zwaait open en neemt een golf koude lucht mee. Het vermoeide gezicht van Mo klaart acuut op als ze Foppe, tante Cato en mij keurig in de gang ziet zitten. ‘Ik ben zo blij om jullie te zien,’ kirt ze. Ze aait ons liefdevol over de bol. Opeens hoor ik haar zeggen dat ze het gevoel heeft dat er iets niet klopt. Ik ben gelijk in opperste staat van paraatheid. Katzijdank word ik gered door mijn huisgenoten die bedelen om eten. Eerlijk gemiauwd kan er bij mij geen hap meer in, maar ik wil geen argwaan wekken. Terwijl ik tegen heug en meug mijn bakje in de keuken leeg eet, doet Mo de lampjes aan en de gordijnen dicht. Nu is het tijd om een spurt richting kattenluik te nemen. Net als ik buiten stam, hoor ik haar vanuit de woonkamer schreeuwen: “JAPIE, WAT HEB JE NU WEER UITGEVRETEN!’

Koppie van Japie

Een furhaal met een staartje (2-2)

Vorige keer miauwde ik over een onbekend geluid in de keuken. Met angst en beven zocht Mo waar het geritsel vandaan kwam en ontdekte een grote bruine rat die zich in een keukenkast had verschanst. Daarom kon ik hem dus niet meer terugvinden. Ik had mijn kersverse furriend even op de deurmat gelegd om zelf door het kattenluik te kunnen stappen en toen ik binnen stond, was hij opeens foetsie. Eigenpotig krijg ik geen deuren open. Daarom was ik blij dat Mo zowel de kast als de buitendeur open had laten staan toen ze haar slaapkamer in vluchtte, ook al was het midden in het donker. Het moest een fluitje van een cent zijn om dat beest bij zijn staart te grijpen. Zo is hoe het verder ging:

Geen beweging

Tante Cato kijkt Foppe doordringend aan. Mijn broer wacht af wat ik ga doen. Ik staar naar de rat, die onbeweeglijk blijft zitten waar hij zit. Boven in een hoek van de gootsteenkast. Een tijd lang verroert niemand een poot. De stilte is oorverdovend, de spanning om te snijden. Opeens draait m’n tante zich om. Ze is het wachten beu en wil terug naar haar zachte mand op bed. Daar stuit ze op een hermetisch afgesloten deur. Als er iets is waar tante Cato van flipt, is het een dichte deur. Furieus trekt ze alles uit de kast om naar binnen te kunnen: krabben, miauwen, springen en gillen. Terwijl tante Cato boven door het lint gaat, verandert er in de keuken helemaal niets. Maar dat weet Mo niet.
Ik hoor hoe ze uiteindelijk aarzelend de slaapkamerdeur op een kiertje zet. Op de overloop gaat een fel licht aan. Later hoorde ik dat Mo met een spierwit gezicht de gang inspecteerde. Pas toen ze echt geen rat zag, mocht mijn tante naar binnen. Een tijdje later trekt ook Foppe aan zijn stutten om verder te slapen. Net als alles rustig lijkt, wil zijn moeder de dichte slaapkamer weer uit. Hetzelfde ritueel. Terwijl ze boven onenigheid hebben over het wel of niet open laten staan van de slaapkamerdeur klauter in de gootsteenkast om die bruine rakker op te jagen. De slimmerik heeft zich verschanst tussen een voorraad afwasspullen in een bak waar ik net niet bij kan. Hier heb ik geen zin. Ik heb wel wat beters te doen dan wachten tot mijn furriend van plan is om in beweging te komen.

Doorzetten

Na een paar slapeloze uren treft Mo me opgerold in dromenland. Ze verwacht dat ik mijn buik vol heb van een groot harig beest en lig na te boeren van een overvloedig maal. Niets is minder waar en daar komt ze snel genoeg achter. Rat zit nog altijd op precies dezelfde plek tussen de pannensponsjes als waar ik hem het laatst zag. ‘Aan jullie heb ik ook niks’, foetert ze. ‘Ik regel het zelf wel, want dat beest moet hier weg.’ Mopperend gaat ze aan de slag en ruimt met het nodige kabaal de gootsteenkast uit. Mijn broer en tante komen op het tumult af. De indringer kijkt enkel met grote bange kraalogen wat er allemaal gebeurt. Vol belangstelling kijken we toe hoe Mo dit aanpakt. Eerst dekt ze de schuilplaats van Rat af. Zo voorkomt ze dat hij kan zich achter de koelkast kan verstoppen.
In haar nachtjapon wringt ze zich in allerlei bochten om de bak met Rat eruit te krijgen, zonder Rat te laten ontsnappen. Hoe ze ook wurmt en draait het past allemaal net niet. De bak blijft steken en Rat blijft zitten waar hij zit. Er zit maar één ding op, die hele la moet eruit. Met haar blote benen kruipt ze over de koude tegels om gewapend met een allerhande gereedschap de bevestiging van de la los te krijgen. Al gauw gutst het zweet van haar voorhoofd. Tranen staan in haar ogen. Vermoeidheid speelt parten. Net als Mo het op wil geven, komt er beweging in het gevaarte. Hijgend weet ze de la er uit te trekken. De toch al krappe keuken verandert in een nog grotere ravage. Eindelijk is het moment daar. De bak met furrukkullukke inhoud komt los. Ik snel Mo vooruit door de nog altijd wagenwijd openstaande keukendeur. Balancerend met de bak in haar hand hinktstaptspringt ze naar buiten waar motregen haar oververhitte wangen afkoelt. Snel zet ze de bak neer, tilt de plank eraf, doet een stap naar achter en weg is Rat. Vanuit de struiken maak ik een snoekduik. De jacht kan opnieuw beginnen.

Koppie van Japie

Psssst, even checken voor de volgende keer. Smaakt dit naar meer? Of toch liever iets bravers?