Alle rattenoren bij elkaar! Hoor ik mijn mens daar al aankomen? Ze is eerder thuis dan ik had verwacht. Opgejaagd kauw ik de laatste stukken van de stevige staart door. Hap slik, wat een heerlijk gevoel om ze zo door mijn slokdarm mijn buik in te laten glijden. De furrukkulluke ingewanden moeten maar even wachten. Die bewaar ik voor straks. Onder de bank vallen ze niet op. Bezorgd kijk ik in de rondte. Het ziet er best oké uit. Sterker nog, het ziet eruit om door een ringetje te halen. Vind ik. De brokstukken van de lamp worden aan het oog onttrokken door het tafeltje in de hoek. De vlekken zitten achter het gordijn. Nog even mijn snorharen oppoetsen en het is alsof er niets is gebeurd.
Suf
Als een malle sjees ik door de deur die de woonkamer van de gang scheidt. Precies op tijd kom ik tot stilstand en zet mijn allerbraafste smoel op. Tante Cato en mijn broer halen opgelucht adem. We zijn compleet. Zodra ze het geluid van de auto hoorden, zaten ze al paraat. Terwijl ik wacht op de sleutel in het slot droom ik nog even terug. Dit keer was het een weergaloos Kat&Rat-spel, waarbij de bruine slimmerik met glanzende kraalogen en ik behoorlijk aan elkaar gewaagd waren.
Het begint als altijd. Elkaar eerst een beetje aftasten op de favoriete ontmoetingsplek van de Kraalogen. Ik heb mijn keus snel gemaakt. Het moet die dikke worden die in de achterhoede een beetje suf voor zich uit zit te staren. Nu weet ik dat hij het spel verrekte goed speelde. Als er iemand niet suf was, was het deze Kraaloog. Hem vangen is een makkie. Daar draai ik mijn poot niet meer voor om. Die kattieken heb ik sinds de Weilandfeesten tot in de puntjes van mijn snorharen furfijnd. De medewerkers van Muisbezorgd moeten immers wel het goeie voorbeeld krijgen. Aan zijn nekvel sleur ik hem door de tuin.
Foetsie
De gang door het kattenluik verdient nog wel de nodige aandacht. Want als er één ding is dat je niet moet doen, is het het beest loslaten voordat je zelf binnen bent. Daar gaat het nog wel eens mis. Dat konden jullie vorige keer lezen. Die snoodaard schoot onder het aanrechtblok linea recta een keukenkast in. Deze rent richting de woonkamer. Rat in het bakkie, dacht ik. Eenmaal in de woonkamer zie ik em nergens meer. Niet onder de bank, niet achter de kast, niet in het krabhuis, niet in de mand van tante Cato, niet achter het tafeltje in de hoek. Hij kan toch niet zomaar verdwenen zijn?!
Opnieuw volg ik het spoor. En kom weer uit in die ene hoek. Het lijkt alsof de wind de gordijnen laat wapperen. Maar dat kan helemaal niet, want ’s nachts zijn de ramen dicht. Als ik de stof weer zie bewegen, speur ik de lap af. De geur is overduidelijk. Hij moet hier ergens zijn. Turend tussen de plooien zie ik zijn stugge staart. Ik bedenk me geen moment en zet met mijn klauwen in het okergele gewaad. Terwijl ik de stof heen en zweer zwaai, houdt Rat zich bovenin stevig vast. Tijd voor plan B.
Ik spring op het tafeltje en laveer tussen snuisterijen door. Waarom legt Mo dat nou zo vol? Zo kan ik toch geen aanloop nemen. Katzijdank is door het boomklauteren de kracht in mijn achterpoten enorm gegroeid. Ik verbaas mezelf door met één sprong bijna tot bovenin het gordijn te komen. Rat schrikt zich half dood. Na een kleine worsteling glijden we allebei naar beneden. Ik haak mijn stiletto’s in de gordijnen om te voorkomen dat ik te pletter val. Dat de glazen lamp naar beneden kukelt, daar kan ik echt niets aan doen. Ik ben al blij dat ik zelf niet gewond raak aan die scherven. Op het moment dat Rat versuft blijft liggen, sla ik opnieuw toe en sleep hem naar een andere hoek om het karwei af te maken. Totdat ik word gestoord door de te vroege thuiskomst van mijn mens.
Betrapt
De voordeur zwaait open en neemt een golf koude lucht mee. Het vermoeide gezicht van Mo klaart acuut op als ze Foppe, tante Cato en mij keurig in de gang ziet zitten. ‘Ik ben zo blij om jullie te zien,’ kirt ze. Ze aait ons liefdevol over de bol. Opeens hoor ik haar zeggen dat ze het gevoel heeft dat er iets niet klopt. Ik ben gelijk in opperste staat van paraatheid. Katzijdank word ik gered door mijn huisgenoten die bedelen om eten. Eerlijk gemiauwd kan er bij mij geen hap meer in, maar ik wil geen argwaan wekken. Terwijl ik tegen heug en meug mijn bakje in de keuken leeg eet, doet Mo de lampjes aan en de gordijnen dicht. Nu is het tijd om een spurt richting kattenluik te nemen. Net als ik buiten stam, hoor ik haar vanuit de woonkamer schreeuwen: “JAPIE, WAT HEB JE NU WEER UITGEVRETEN!’
Koppie van Japie